Goedemorgen. Wat leuk dat jullie er zijn. Ik ben er ook en ik ben al wakker. Zou Gijs, dat sterke paard ook wakker zijn? Ik ga hem roepen want hij heeft daar in die stal geslapen. Gijs! Gijs! daar ben je? Goedemorgen! Gijs, heb je lekker geslapen? Ja. Wat zie je er mooi uit? Mooi? Je bent prachtig. Ik heb nog niet gekeken in de spiegel. Zal ik eventjes een spiegel voor jou pakken? Oh, goed idee. Let op. Gijs, jij bent prachtig. Jij bent mooi. Jij hebt mooie ogen, en mooie oren en een mooie mond. Kan jij dit? Aa. Oe. Dat vind je een beetje moeilijk hé? Ie. M. Jij bent goed. Heb je geoefend? Ja, heel veel. Hoe heb jij geoefend? Met de fles. Dat wil ik zien Gijs. Oké. Hier is je fles met een knoop, die doe ik in je mond. Goed zo, achter je lippen. Ja, heb je hem? Goed zo. Heel goed. De knoop zit achter je tanden en achter je lippen. Goed zo, goed zo Gijs. Wat ben je sterk. Hou vol! 1, 2, 3. Wat knap van jou. Jij bent sterk. Daar heb je toch een liedje over? Ja. We gaan zingen.
Ik ben Gijs het sterke paard. Ik sta in de wei. Ik denk aan Lola dat lieve paard. Was Lola maar bij mij. Ik geef kusjes in de lucht, in de groene wei. Ik geef kusjes in de lucht want Lola maakt mij blij.
Ja, Lola maakt jou blij. Ja ja ja. Vind je haar zo lief? Ja, heel lief. En zullen wij dan samen naar Lola gaan. Ja, want ik moet haar helpen. Jij moet haar helpen? Ja. Kom we gaan. Nee, ik wil nog ontbijten. Oh, jij hebt honger. Ja. Wat wil jij dan eten? Ik vind appels heerlijk. Appels? Goed kijken. Goed kijken? Oh wacht, ik pak een appel voor jou. Wacht eventjes hé. Kijk Gijs, een appel. Lekker hé? Heerlijk. Kijk eens. Ik neem een hap. Mmm. Mmm. lekker zeg. Ik heb pitjes. Een pitje. P. Hé p. Zo goed idee. O nee, Gijs. Het hek is dicht. Wat nu? Kijk daar een touwtje. Ja, wacht eventjes. Dit touwtje. Daar kan ik wel aan trekken. O wacht even Gijs. Kom op Gijs trekken. Kom op kom op. Goed zo. Kom op Gijs. Ik ben sterk hé. Hé Toon, hoi. Hoi. Wat is er. Dat zeg ik niet. Ben je boos? Ja. Waarom ben jij boos? Ik zeg het niet. Nou ja Toon.
Ben je boos? Loop dan niet weg. Ben je boos? Loop dan niet weg. Sta stil en luister goed. En vertel waarom je zo doet. Waarom je zo doet.
Waarom Toon. Die molen. Ja wat een mooie molen. Die molen. Wat is er? Die molen draait niet. Nee die draait niet. Die molen moet draaien. Nou ja toch Gijs. Kunnen wij toch helpen? Moet je het eerst even vragen. Gijs, wil jij helpen? Ja, oké. Dat is goed. Graag ja. 1, 2, 3. Fff.. Doe maar mee Toon. Hij draait. Hé wat goed. Jij bent weer blij. Dankjewel Gijs. Dan kunnen wij naar Lola. Dus dag. Ik ook. Jij ook? Ja. Ik wil ook naar Lola. Jij wil naar Lola? Ja. Moet je het eerst even vragen. Mag ik mee met jou? Ga je mee? En mama. Die weet het nog niet. Even vragen. Mam? Ja. Mag ik mee met Gijs naar Lola? Ja hoor, maar bij elkaar blijven en voor het donker weer thuis. Veel plezier. Dag! Dag. Ha Lola. Hoi. Even een kusje geven. Zo. Wat? Hij wil een kusje geven. Nou vooruit dan maar. Ah. Oh wat lief. Wil je me helpen? Ik krijg de kist niet open. Gijs wil wel helpen. Ik heb al het touwtje gezien. Een klusje voor Gijs. In je mond Gijs. Dan kan jij die kist open trekken. Trekken maar Gijs. Je kan het. Kijk. Oh. Dat is mooi. Bellenblaas. Mooi. Probeer het eens. Mooi zeg. Oh. Oh wat mooi. Ik ben trots op mezelf. Ik ben trots op jou Gijs. Trots. We zijn helemaal hierheen komen lopen en we hebben Lola geholpen. Goed gedaan.
Ik ben trots op mezelf. Ik ben trots oehoe. Ik ben trots op mezelf. Ik ben trots. Op mezelf. Leuk hé Lola. Lola, we moeten weg. Het wordt bijna donker. Wij moeten naar huis. Het is tijd. Dag Lola. Dag! Doeg. Doeg allemaal.