Aan het gebit van dieren kun je zien wat ze eten. Je hebt 3 soorten kiezen.
Geplooide kiezen zijn de kiezen van een planteneter, zoals van een schaap. Planteneters of wel herbivoren eten alleen maar plantaardig voedsel, zoals gras en bladeren. Het kauwvlak heeft allemaal plooitjes. Je ziet dat het kauwvlak een patroon heeft. Dit wordt het emailpatroon genoemd. Tussen planteneters kan dit patroon verschillen. Zo is die van een schaap anders dan die van een paard bijvoorbeeld. Tussen de plooiranden van de kiezen worden de plantendelen fijngemalen.
Tussen de snijtanden en de kiezen zit een grote ruimte waarin voedsel wordt verzameld.
Alleseters hebben knobbelkiezen. Voorbeelden van alleseters zijn varkens en mensen.
Alleseters ofwel omnivoren eten zowel plantaardig voedsel als vlees. Zo eet een varken niet alleen eikels, paddenstoelen en bosvruchten, maar ook larven en andere kleine dieren. Met zijn gebit van knobbelkiezen en grote hoektanden kan hij zo'n gevarieerd dieet goed aan. De knobbelkiezen kunnen voedsel zowel malen als snijden. En bij het wroeten naar voedsel komen de grote hoektanden goed van pas.
Scherpe, puntige kiezen zijn van vleeseters, zoals vossen en wolven.
Vleeseters ofwel carnivoren zijn dieren die uitsluitend vlees eten. Dat kan het vlees van een prooi zijn of van een kadaver. Eerst moet het vlees van het dode dier worden losgescheurd, voordat het door de scherpe kiezen in kleinere stukken kan worden gescheurd.
Deze scherpe scheurkiezen zitten in de boven en de onderkaak. De punten vallen zo samen dat de scheurkiezen werken als een schaar.