Er zijn veel overeenkomsten tussen het gedrag van dieren en mensen. Wij zorgen voor onszelf, voor anderen.
We laten zien waar we voor staan. Maar waar wordt gedrag eigenlijk door beïnvloed? En waarom doen we wat we doen?
Gedrag bestaat niet alleen uit bewegingen, ook geluiden maken, slapen, geurstoffen afscheiden of een bepaalde lichaamshouding aannemen zijn voorbeelden van gedrag.
Hé Amy, zullen we straks lekker gaan wandelen of wil je brokjes eten? Hè?
Als een baasje tegen haar hond praat, is de hond alert. Ze reageert op een uitwendige prikkel: geluid.
Ga zitten. Ga eens af.
Honger en dorst zijn inwendige prikkels. Puppy’s gaan na hun geboorte vrijwel meteen melk drinken bij hun moeder. Dat hoeven ze niet te leren. Zuiggedrag is namelijk aangeboren gedrag. De pup moet wel honger hebben, dus de motivatie hebben om te gaan drinken. Zodra de pup de tepel van de moeder ziet of voelt, krijgt hij een prikkel. Hij gaat drinken. Dit gaat bij alle zoogdieren zo. Ook bij de mens.
Eline Teygeler is gedragstherapeut voor dieren. Ze probeert door middel van therapie het gedrag van dieren te beïnvloeden.
Mensen komen bij mij als ze problemen hebben met hun kat, hond of konijn. Bijvoorbeeld als ze niet alleen thuis kunnen zijn, qua honden, dat ze veel blaffen, katten die plassen in huis, honden die agressie vertonen naar andere honden. En allerlei, ja, andere problemen waar ze niet blij mee zijn. Bijvoorbeeld bij een jonge hond opspringen, dus ik kan eens kijken of die jonge hond wil laten zien wat ie nog fout doet.
Zit. Nou, dat is knap!
Nee. Goed zo, dat is braaf.
Als Eline wil weten waar probleemgedrag door veroorzaakt wordt, gaat ze het dier eerst observeren. Vervolgens maakt ze een beschrijving van het gedrag van het dier.
Gedrag beschrijven is heel belangrijk. Het is belangrijk dat dat objectief gebeurt, want we hebben heel vaak al een bepaald beeld daarbij. Als ik bijvoorbeeld een hond zie kwispelen, dan zou ik meteen standaard kunnen zeggen “oh, hij is blij”. Maar dat hoeft niet zo te zijn, je hebt verschillende kwispels hè, je kan natuurlijk wel bij een kwispel zeggen “dat is het bewegen van de staart van links naar rechts”, maar er zijn ook wel kwispels waarbij, dat noemen we een “propellorkwispel”, die helemaal ronddraait en dat zien we vaak bij opwinding.
Daarom is het belangrijk dat we eerst allemaal hetzelfde kijken en omschrijven wat we zien en pas daarna gaan bedenken wat dat zou kunnen betekenen. Stel: er is een hond betrokken bij een bijtincident bij andere honden en we gaan die hond testen, en we willen kijken “waarom doet die hond dat?”, “is die hond angstig?”, dat zou ik kunnen lezen uit zijn lichaamstaal. Dan is het wel belangrijk dat ik een rapport maak die een andere gedragstherapeut ook precies hetzelfde zou schrijven, want anders hebben we niet een gelijk beeld en dan zou, ja, ik een heel verkeerde rapportage van die hond kunnen geven wat ook gevolgen kan hebben natuurlijk als de politie er eventueel bij betrokken is. Dus het is wel belangrijk dat we allemaal hetzelfde kijken en dezelfde interpretatie geven.
Gedragshandelingen verwerk je in een ethogram.
Wat je uit een ethogram kan afleiden is dat je eigenlijk ziet welke gedragingen dat dier allemaal in die minuut vertoond heeft waardoor je een goede interpretatie kan geven. Dus bijvoorbeeld: we kijken naar een hond die agressie vertoont, maar ik zie dus dat ie zijn tanden laat zien, maar ik zie ook dat ie een vluchtbeweging maakt en dat zijn staart laag is, nou, dan weet ik qua conclusie: hij vertoont angstagressie.
Nadat je een ethogram gemaakt hebt, turf je in een protocol hoe vaak een gedragshandeling voorkomt.
Eline doet ook nog een aantal gedragstestjes met het dier.
Dit is een voorbeeld van een klein gedragstestje waarin ik wil weten “wat doet een hond als ik ‘m benader met een object zoals een pop?” en voor sommige honden heeft dat gelijkenis met een kind en dan kan ik op een veilige manier testen “wat doen ze als ze zich in het nauw gedreven voelen?”. Soms gebruiken we die pop ook bij de training als ze problemen hebben met kinderen, omdat het een veilige manier is om ze te leren dat als iets ze nadert, dat dat juist iets prettig oplevert.
Veel dieren zijn agressief als ze hun leefgebied verdedigen. Ze vertonen territoriumgedrag.
Als de bel gaat en een hond gaat blaffen bijvoorbeeld.
Een mannetjeshond, een reu, tilt meestal zijn poot op bij het plassen. Ook dit heeft te maken met territoriumgedrag. Op deze manier wil de hond een gebied markeren. Markeergedrag wordt veroorzaakt door een inwendige prikkel, namelijk het hormoon Testosteron. Ook teefjes kunnen territoriumgedrag vertonen. En deze hond heeft wel een heel bijzondere manier van markeren. Andere honden kunnen haar geurvlag zo goed ruiken.
Het gedrag dat mensen en dieren vertonen wordt grotendeels bepaald door aangeboren of instinctieve factoren.
Gedrag verandert doordat je tijdens het leven van alles bij leert. Er zijn verschillende leerprocessen. Een politiepaard moet tegen harde knallen en drukte kunnen. Er wordt net zo lang geoefend tot het paard er niet meer van schrikt. Dit wordt “gewenning” genoemd.
Je kunt de meeste dieren gedrag aanleren. Dat lukt het beste als je ze beloont.
Je kunt dieren heel veel leren, van rare dingen tot pootjes geven, tot komen als ze geroepen worden. En dat kan bij alle dieren, je kunt goudvissen trainen om door een hoepeltje te zwemmen. Katten kun je leren om op commando om te rollen of een high-five te geven. Als je maar weet hoe het werkt.
High-five. Goed zo. Goed zo meisje.
Ja, dat heeft ze zo aangeleerd hè, door middel van goed gedrag belonen oftewel conditioneren van gedrag heeft ze, ja, zodanig herhaald en ze vond het leuk waardoor ze het, ja, blijft doen.
Ga zitten. High-five. Goed zo!