Schaduw op het gras, op de tegels, op de muur van de schuur. Overal waar ik ga loopt mijn schaduw me na. Schaduw blijft even lang staan totdat we weer gaan. Dan rent hij weer naast mij, voor mij of achter mij aan. Schaduw. Spring ik omhoog, dan laat hij me los. Kom ik neer, dan zit hij weer vast onder mijn schoenen. Schaduw, als ik kon vliegen dan liet je me los. Dan gleed je beneden op de grond met me mee. Over heuvels en dalen, over zand over mos, over rivieren en kanalen, over bomen en bos. Over koeien en schapen, een schichtige vos. Ja, als ik kon vliegen dan liet je me los. Een wolk voor de zon. Mijn schaduw is weg. Schaduw! Schaduw! Schaduw, waar ben je? Ja, daar ben je alweer!