Je kan mensen bedonderen met tekst, maar ook met smaak- en geurstoffen. Hier op de universiteit van Wageningen ga ik proberen om een aardbeiendrankje te maken.
“Dit is de basis.”
"Ja, dit is de basis.”
“Wat zit hierin?”
“Gewoon yoghurt met melk, gewoon verdunde yoghurt. Wil je is proeven?”
“Ja, smaakt nog niet ergens naar. Hoe voegen we hier nou wat meer smaak aan toe?”
“Nou, allereerst maken we het zoet.”
“Is dit gewoon suiker?”
“Nee, dit is zoetstof ongeveer 100 keer zo zoet als suiker.”
“Het wordt al lekkerder. Ja. Maar het smaakt nog niet naar aardbeien.”
“Maar het smaakt nog niet naar aardbeien dus dan gooien we er aardbeiengeur aan toe.” “Hmm ruikt heel lekker.”
“Ruikt heel erg sterk. Daar hebben we maar een klein scheutje van nodig.”
“Waarom doe je er geur in om een bepaalde smaak te krijgen?”
“Als je echt aardbeien eet, dan ruik je ze eigenlijk meer dan dat je ze proeft. Meestal gebeurt dat in je neus. En als je verkouden bent, dan proef je ook veel minder. En dat komt omdat je neus geblokkeerd zit. Dus eigenlijk proef je met je neus meer dan dat je met je mond proeft.”
“Dus omdat je aardbeien ruikt, denk je ook dat je ze proeft.”
“Ja, dat klopt. Grappig. Het ziet er alleen nog niet echt uit als een aardbeiensapje, zo wit.” “Dan gooien we er ook een kleurtje bij. Een rode kleurstof. Is ook heel erg sterk. Dus je hebt maar weinig nodig voor zo'n pak yoghurt.”
“We verven het een beetje eigenlijk?”
“Ja, we verven het een beetje. Het heeft geen smaak, het geeft alleen een kleur. Dus het verandert niet aan de aardbeiensmaak.”
“Zijn de stoffen die we er nu in hebben gedaan, zijn die slecht voor je?”
“Nee, die zijn niet slecht voor je. Die geurstof die we net hebben gebruikt, komt uit aardbeien en deze kleurstof is gewoon een onschadelijke kleurstof. Dus die is ook niet gevaarlijk.”
“En waar blijven de aardbeien?”
“Die hoeven er niet in.”
“Dus voor een aardbeiendrankje heb je geen aardbeien nodig?”
“Nee, je hebt geen aardbeien nodig. In een flesje.”
“Mag ik dat flesje trouwens straks even mee nemen?”
“En wat denk je dat erin zit?”
“Aardbeien of frambozen.”
“Aardbeien misschien ook.”
“Het smaakt naar aardbei en het ruikt ook erg naar aardbei.”
“Het is een mooie kleur.”
“Ik denk 50% aardbei in.”
“Framboos of aardbeien.”
“Het smaakt een beetje naar aardbei.”
“Denk je dat het een gezond drankje is?”
“Dat denk ik wel.”
“Het ziet er ook best gezond uit.”
“Een aardbei, fruit dat is altijd gezond.”
“Omdat er niet echt veel suiker inzit, denk ik.”
“Omdat het echt fruit is.”
“Ik denk dat er gewoon verse aardbeien inzitten en dat is ook heel gezond en geen suikers.”
“Wat vind je ervan?”
“Best lekker.”
“In het begin is het een beetje vies.”
“Zurig, maar ook wel lekker.”
“Hmm ruikt lekker.”
“Het is nog best wel lekker.”
“Het is lekker. Ja!”