Van november tot februari is het de paartijd van de wilde zwijnen. In deze periode gaan de mannetjes op zoek naar een vrouwtje. Mannetjes zijn iets groter dan vrouwtjes. En ze hebben indrukwekkende slagtanden. De slagtanden gebruiken ze om te vechten en indruk te maken op andere mannetjes. Zo proberen ze vrouwtjes voor zich te winnen.
Na drie maanden, 3 weken en 3 dagen krijgt het vrouwtje in het voorjaar 9 à 10 biggetjes. De biggen zijn de eerste maanden gestreept. Zo vallen ze minder op in het bos: Een goede bescherming als moeder even niet in de buurt is.
Wilde zwijnen leven in familiegroepen die we rotten noemen. De groep bestaat uit moeders met jongen, de mannetjes leven alleen. Ze eten van alles: wortels, eikels, grassen. Ze kunnen uren wroeten naar insectenlarven en wormen. De neus is heel belangrijk voor een zwijn. Hij kan er goed mee ruiken, maar hij gebruikt zijn neus ook om de grond om te woelen op zoek naar eten. Wilde zwijnen nemen graag een modderbad.
Het laagje modder na het badderen, biedt bescherming tegen muggen en vliegen. De kriebelbeestjes drogen op in het modderlaagje en vallen van de huid af als de zwijnen tegen een boom schuren. In de winter krijgen wilde zwijnen donkerder haar en een dikke vacht. Hun haar ook langer, zodat ze het niet koud hebben.