De ooievaar. Prachtige witte veren, gitzwarte rand aan de vleugels met een spanwijdte van zo’n 2 meter en een vuurrode snavel. Dat is de ooievaar ten voeten uit.
Eeuwenlang gaat het verhaal dat de ooievaar baby’s brengt, en bouwde hij zijn nest op je dak, dan kon je weinig meer gebeuren. Elke lente zie je vader en moeder ooievaar dan ook druk in de weer. Een nest hoort natuurlijk in de bomen, maar om de ooievaar een handje te helpen staan er op sommige plaatsen nestpalen klaar. Als je geluk hebt bouwt de ooievaar z’n nest op je huis.
De ooievaars vliegen af en aan met takken, aarde en plukjes gras. Het is een drukte van belang en de ooievaars begroeten elkaar dan ook met luid geklepper en veel vertoon. Als het nest eindelijk klaar is, wordt het tijd voor de eieren. Die komen niet van zelf. Daar moet je wel wat voor doen.
Tijdens de paring houdt het mannetje zich klapwiekend in evenwicht. Onderwijl beknabbelt hij met z’n snavel de halsveren van het vrouwtje. Meestal legt het vrouwtje 4 tot 5 eieren. Het uitbroeden gaat heel geëmancipeerd. Vader en moeder wisselen elkaar dus af op het nest. Na vier weken komt het jong uit het ei. Een heel karwei, en dat kan wel uren duren. Dan kan het jong zich eindelijk eens helemaal uitrekken.
Hier is hij wat ouder en pikt naar alles wat hij voor zich ziet. Ook bij de ooievaar is de kraamtijd behoorlijk druk. Eén ouder gaat steeds op voedsel uit. De jongen groeien snel en bedelen de hele dag om salamanders, kikkers, mollen en wormen. Het voedsel wordt voorverteerd. Al zijn het niet altijd hapklare stukken. Gelukkig, moeder slikt het dier opnieuw in. Na ongeveer 9 weken vliegen de jongen uit. Sommige gaan naar het zuiden, andere overwinteren in ons eigen land.