Dit is een kruidenierswinkeltje uit de jaren ’50: 1950. En een kruidenier verkocht eigenlijk alles wat met levensmiddelen te maken had: kaas uiteraard, vleeswaren, thee, koffie en ook bonen, witte bonen, bruine bonen, kapucijners, maar ook losse kruiden. Dan verder alle mogelijke wasmiddelen, borstelwaren. Die kruidenier verkocht ook sigaren, tabak, dat werd ook verkocht.
Nou, vroeger werd er heel veel gebruikt, dat was onder andere dus groene zeep, wat los werd verkocht. Het zat zo in een emmer. Dan werd het keurig netjes afgewogen op de weegschaal en dan kwam men ermee thuis en dan werd die zeep opgelost in warm water. En dan ging de was erin en zo werd het met zo’n schrobbertje, met een borstel, werd het gewassen. Dit is levertraan. En het werd gebruikt voor de kinderen, tegenwoordig worden er vitaminepilletjes gebruikt, maar toentertijd werd er levertraan gebruikt en dat kwam van de walvis. En dat was heel vies.
De boodschappen werden door moeder thuis opgeschreven in een winkelboekje. En dan werd er keurig opgeschreven bijvoorbeeld suiker, koffie. De prijs werd er achter gezet door de kruidenier. Aan het eind van de maand werd de totale bladzijde opgeteld en ging men het in het grote boek schrijven. En dan werd een keer maar per maand werd het betaald.
Wat ik met deze kruidenierszaak wil laten zien is het grote verschil tussen de hedendaagse supermarkt waar men de boodschappen zelf moet pakken en dit kruidenierswinkeltje geeft en heel ander beeld, want de kruidenier maakt de boodschappen klaar.
De sfeer in zo'n winkeltje was totaal anders dan in de supermarkt. In een klein kruidenierswinkeltje hebben we hele gesprekken gevoerd over datgene dat in het dorp plaats vind. Geboortes, uh... feesten. Alles werd daar verteld. En de kruidenier achter de toonbank had toch een functie. Hij hoorden de dingen maar hij kon ook meepraten over de dingen. Zo was het vroeger in de jaren vijftig.
250 gram witte bonen... eens even kijken... 300. Mag het iets meer zijn?