Veel muziekinstrumenten hebben snaren om tonen, of klanken mee te maken. Maar toch klinkt elk snaarinstrument weer heel anders. Als een instrument van metaal gemaakt is, klinkt het anders dan van hout. Ook zijn er verschillen in grootte en vorm van de klankkast die de klank bepalen. Ook maakt het uit welke snaren je gebruikt. Al deze dingen samen bepalen de kleur, de klankkleur van een muziekinstrument.
Maar toch is dat niet alles. Ook de manier waarop je speelt verandert de klank. Dichtbij de kam spelen klinkt anders dan voor het gat in de klankkast en alle snaren tegelijk aanslaan klinkt ook weer anders dan ‘tokkelen’.
En dan is er natuurlijk nog de ruimte waarin je speelt die het geluid anders kan maken. In een grote ruimte klinkt dezelfde gitaar weer anders dan in deze kleine kamer.
Deze gitaar heeft nylon snaren. Hoe zou het klinken als je daar stalen snaren op zou zetten? De steelguitar klinkt nog eens extra schel, als deze met een plectrum bespeeld wordt.
Om een gitaar nog scheller, nog harder te laten klinken, bouwde men begin vorige eeuw in de klankkast een aluminiumvlies dat gaat meetrillen.
Dat werd gedaan om op straat beter hoorbaar te zijn! Dat maakte de dobro, zo heet deze gitaar, populair onder bluesspelers. En dit snaarinstrument klinkt weer anders; je hoort het direct: Kun jij nu zien wat er voor zorgt dat deze banjo een heel eigen geluid heeft?