We gaan terug naar de tijd dat er nog geen ijsberen waren. Toen waren alle beren bruin. Als je ging jagen in het bos was dat handig.
Kijk uit. Hallo. O jee, te laat.
Later werd het klimaat kouder en was het niet meer zo makkelijk om voedsel te vinden. Sommige beren waren zo hongerig dat ze naar de bevroren oceaan trokken. Daar waren lekkere hapjes te halen. Zeehondenspek. Heerlijk! Maar lastig om te vangen.
De bruine beren waren niet geschikt om op het ijs te jagen. Ze hadden regelmatig pech.
Op een keer kreeg een berenmoeder een kind dat iets lichter van kleur was. Een erfelijk foutje, zoals dat wel vaker voorkomt. Omdat dat berenkind op het ijs minder opviel dan de anderen ving het meer vissen en zeehonden. Het werd groot en sterk en kon zijn jongen later ook beter voeden. En omdat die ook dat kleine kleurfoutje hadden, vingen zij ook veel zeehonden.
In een gebied met ijs en sneeuw profiteer je van zo’n licht vel. Voor de donkere beren bleef er steeds minder over.
En na een groot aantal generaties waren er tenslotte alleen nog maar witte beren op het ijs. Ook andere eigenschappen gaven de ijsberen aan elkaar door, omdat ze praktisch waren.
Bijvoorbeeld die schattige kleine oortjes die nauwelijks warmte afgeven. De voetzolen van de ijsberen zijn behaard om te zorgen dat hij niet uitglijdt op het ijs.
Ook het vel is heel bijzonder. De haren zijn hol en leiden het verwarmende zonlicht rechtstreeks naar de huid.
Een ijsbeer zit perfect in elkaar. En wie heeft hem gemaakt? De evolutie natuurlijk.