Een bruinvis is de kleinste walvissoort van de Noordzee. Ze zijn nog geen twee meter groot. Het zijn geen vissen, maar zeezoogdieren. Ze zijn warmbloedig en krijgen jongen die moedermelk drinken, net als zoogdieren die op het land leven. In de Noordzee leven naar schatting honderdduizenden bruinvissen, maar je ziet ze niet vaak. Een bruinvis lijkt op een dolfijn, maar is kleiner, heeft een stompere snuit, en een andere kleur.
De voorouders van bruinvissen en andere walvissen waren landzoogdieren. Ze leefden op land. Langzaam maar zeker gingen steeds meer bruinvissen in het water leven. Hierdoor veranderde hun lichaamsbouw.
Dit is het skelet van een bruinvis. De schedel is kort en bol. Dit is de bek van de bruinvis. Zijn tanden gebruikt hij niet om mee te kauwen. Hij gebruikt ze alleen om een prooi te vangen.
Bruinvissen halen adem met dit gat aan de bovenkant van de schedel: het neusgat of het blaasgat. Hiermee kunnen ze net boven het wateroppervlak een ademteug nemen en weer wegduiken.
De voorpoten zijn omgevormd tot flippers, die helpen bij het sturen. De botten in de flipper zijn korter en platter dan de botten in de voorpoten van zoogdieren. Achterpoten heeft een bruinvis niet. Die zijn langzaam verdwenen toen ze zich verplaatste van land naar water. Heel soms worden er nog jongen geboren met inwendige achterpootbotjes, een bewijs dat hun voorouders ooit achterpoten hadden.
Van alle walvisachtige komt de bruinvis het meeste voor in de Noordzee. Het is dan ook geen wonder dat er vaak exemplaren op onze kust stranden, meestal dood, maar soms ook levend. De afgelopen tijd is het aantal gestrande dieren echter flink gestegen. Als je op het strand een dode bruinvis hebt gezien, dan kun je dat melden op www.walvisstrandingen.nl. Alle meldingen bij elkaar kunnen helpen om te achterhalen waarom het aantal dode bruinvissen op het strand is toegenomen.