Arjan? Arjan? Wil jij voorlezen?
Nee, nee.
Flauw hoor, maar dit is een heel leuk boek hoor. Het gaat over een vies varkentje. Zie je wel.
Nou, ik zie liever andere dingen.
Maar wat voor andere dingen?
Op dit moment zie ik een auto.
Huh, een auto?
Ja een rode auto met een wit dak.
Waar dan? Ik zie niks.
In mijn hoofd.
Huh in je hoofd?
Nou is hij weg. Ienie je moet me echt even met rust laten want ik zie hem alleen met mijn ogen dicht.
Maar met je ogen dicht kan je toch helemaal niks zien?
Natuurlijk wel, als je dat heel goed probeert dan lukt dat. Probeer maar eens. Doe je ogen maar eens dicht.
Oké, zo?
Ja, heel goed. Daar is ie. Mooie, rode, glimmende auto met een wit dak. Het is prachtig weer en hij glinstert in de zon.
Oh ja.
Het is mooi weer en de raampjes staan open en ik loop er naartoe en ik doe de deur open en ik start de auto. We rijden over een landelijk weggetje. Schitterend weer. Hartstikke mooi. In mijn binnenspiegel zie ik ineens...
Hé hé, ik zie een varkentje.
Een varkentje? Ja dat komt omdat je aan dat varkentje denkt, dat moet je niet doen. Je moet denken aan die auto.
Nee dat moet helemaal niet, ik denk liever aan een varkentje.
Dan moet je het zelf maar weten, dan denk jij lekker aan dat varkentje. Dan denk ik aan mijn mooie auto. Hé! Nu zie ik de hele tijd dat vieze varkentje voor me.
Leuk dat je hem meeneemt.
Als hij maar nergens aan zit met zijn vieze poten.
Maar mag ik dan ook mee Arjan?
Ja natuurlijk, wel ja. Ik zie het al helemaal voor me. Jij naast me op de bank met dat varkentje erbij.
Gezellig!
Ja heel erg gezellig.
Maar Arjan, als we straks thuis zijn, ga je me dan toch
voorlezen?
Vooruit maar. Eens even kijken. We zijn er. Hier het boekje. Nou Ienie, over het varkentje.