Het is 1945. Ik ben tien jaar oud en het is al bijna vijf jaar oorlog. Ik woon met mijn vader en moeder en mijn grote broer Fred in Scheveningen. Maar daar moesten wij weg van de Duitsers. Je mocht niet meer wonen in Scheveningen. Alles dicht bij de zee was verboden gebied. Dus we zijn verhuisd, naar Den Haag. Naar de Amalia van Solmsstraat in het Bezuidenhoutkwartier. 'Daar zijn we veilig,' zegt mijn vader. Hier kan niks gebeuren. Dan is het 3 maart. Mijn vader is al heel vroeg ’s morgens op de fiets gestapt en helemaal naar Noordwijk gegaan omdat hij wist dat je daar nog meel kon kopen om brood te bakken. Wij zijn thuis. Mijn grote broer Fred en ik. Met Sin, onze kinderjuf. Want mijn moeder is er niet. Mijn moeder is er al meer dan een jaar niet. Mijn moeder is Joods en die is opgepakt. Opgepakt omdat ze geen ster wilde dragen op haar jas. Als je Joods was dan moest dat van de Duitsers. En daar had ze geen zin in. Had ze die ster maar wel op haar jas genaaid dan was het waarschijnlijk beter met haar afgelopen. Mijn vader is niet Joods. En opa en oma,
de ouders van mijn vader die zijn die dag, 3 maart, ook bij ons. Dan is het negen uur ‘s morgens. We horen sirenes loeien. Luchtalarm. ‘Aaaaah...', zegt grote broer Fred die veertien is en alles weet. ‘Aaah, daar zijn ze weer, de Engelsen.' De Engelsen bombarderen namelijk al een paar weken Scheveningen het verboden gebied waar de Duitsers zitten en waar wij vroeger woonden. Uit het slaapkamerraam kan je dan de vliegtuigen zien en je kunt ook zien waar de bommen vallen. 'Goed zo!', zegt Fred. 'Bombardeer ze maar!' 'De oorlog kan nu niet lang meer duren.' Maar dan gaat alles anders. Het geluid is heel anders en veel sterker. De bommen vallen dichterbij. Nou, wij dus weg van dat raam en snel schuilen onder de trap. En daar zitten we met z’n vijven onder de trap. Opa en oma, Sin, Fred en ik. Meteen na de eerste bommen rennen Fred en ik naar buiten. We weten hoe het altijd gaat. De bommenwerpers blijven tien minuten weg. Dat is altijd zo en daarna komen ze terug. Op straat vinden we bomscherven die nog warm zijn. 'Moet je kijken', zegt Fred. 'Hier, wat een grote.' 'Die is nog warm en veel groter dan jouw bomscherf!' Ja...De tien minuten zijn bijna om. En wij weer terug met onze buit onder de trap bij opa en oma. 'Waar is pappie toch', vraagt Fred. ‘Ja joh, die is naar Noordwijk om meel te kopen.’ ‘Nou, als ie maar niet al op de terugweg is...’ De tweede aanval is veel dichterbij. Wij weer naar buiten. Er is een serie bommen bij ons in de straat gevallen. Nu durven wij geen scherven meer te zoeken en we rennen weer naar huis. Op straat horen we geschreeuw, gegil, paniek. De derde aanval, weer tien minuten later maar nu aan de andere kant van ons. Op de Schenkkade. Ons huis is niet geraakt maar er is wel overal rook en vuur. De halve straat staat in brand. We moeten proberen weg te komen. Maarja, waar naartoe? Opa en oma kennen mensen in Voorburg. 'Ga jij daar maar naar toe' zeggen ze tegen Sin. 'Ga jij maar met de kinderen wij zijn oud, wij blijven hier wel wachten tot vader Bram terug is.' Samen met Sin rennen Fred en ik door de straat naar de Schenkkade. Ja, op goed geluk die kant op maar waar moet je naartoe? In ieder geval niet de andere kant op want daar komt de wind vandaan en daar brandt het. Weg van dat vuur. Er zijn veel vluchtende mensen. Veel geschreeuw. Op de Schenkkade is de chaos nog veel groter. We zien dode mensen. Wat moet je nou, naar links
of naar rechts als je naar Voorburg wilt. We moeten een heel eind lopen. En ik herinner me dat ik onderweg bedacht. Dit zijn helemaal geen Engelsen. Dit zijn natuurlijk Duitse bommen. Dit is de manier waarop de Duitsers denken de oorlog te winnen. Ja, heel Den Haag platbombarderen. Pas heel veel later hoorde ik dat het wel Engelse bommen waren. Ja 't was een vergissing. We vinden het huis van de vrienden van opa en oma en daar mogen we blijven logeren. Mijn vader is op de terugweg uit Noordwijk met een zak meel achterop zijn fiets. En boven Den Haag ziet hij hele dikke rookwolken en hij denkt goedzo ze zijn weer het Benoordenhout aan het bombarderen. Daar waar de Duitsers zitten. Maar hij komt dichterbij en dan denkt hij van nee het is het Bezuidenhout waar ik woon. Hij maakt zich zorgen en hij fietst harder en allerlei rare dingen met brand en puin.
Dan komt hij eindelijk in de straat buiten adem en vindt daar thuis alleen nog maar zijn vader en z'n moeder.
Waar zijn de kinderen? Ja, rustig nou maar Bram, rustig. Die zijn veilig hopen we die zijn naar Voorburg gevlucht. Er staat een harde wind. De brand komt wel steeds dichterbij. Opa en oma gaan ook weer weg. Er raast een vonkenregen door de straat. Toch gaat mijn vader proberen zoveel mogelijk spullen uit huis op straat te zetten. Dat doet iedereen. Je moet de dingen uit het huis halen dus redden wat er te redden valt. Een stoel, een koffer, een doos met servies. Trap op, trap af pakken wat je pakken kunt en vooral niet te lang binnen blijven. Op een gegeven moment merkt mijn vader dat hij uit huis komt met in zijn hand een rol wc papier. Hij denkt dat hij gek wordt. Maar aan de overkant schuin aan de overkant nummer 133 bij de familie Pas. Daar is pas echt een ramp gebeurd. Er is één bom in de voortuin terecht gekomen, één bom in de achtertuin. Het hele huis ligt in puin. En ze zijn moeder Pas kwijt. Ze weten wel dat moeder Pas ook onder de trap zat te schuilen en dat ze daar vandaan is gegaan om naar de de slaapkamer te gaan want daar lag een tas, met heel veel geld en die moest ze natuurlijk redden. Het is namelijk zo dat vader Pas had vijf winkels in Den Haag en de vorige dag had hij net één van die winkels verkocht. In de oorlog gaat dat natuurlijk met contant geld en al dat geld zat in die tas. En dat was nogal wat. Maar na de bombardementen van moeder Pas geen spoor.Het huis in puin, het vuur komt dichterbij. Al gauw staat het hele huis in lichterlaaie en pas als het uitgebrand is kunnen ze verder gaan zoeken naar moeder, maar ze kunnen haar nergens vinden. Dagen niet. Vader Pas zet een advertentie in de krant. Dat deden ook veel mensen. Daar staat dan in: Oproep! Kan iemand mij inlichtingen verstrekken omtrent mijn vrouw Corrie Pas–Van Leeuwen, gewoond hebbende enzovoort. Niets. Twee weken later
vinden ze moeder Pas in de gang onder het puin. Waar ze al die tijd overheen hebben gelopen. Haar lichaam is verbrand. Alleen in haar verbrande hand nog de beugel van die tas waar dat geld in had gezeten. De volgende dag is ons huis ook afgebrand. Mijn vader heeft ons gelukkig kunnen vinden in Voorburg. Twee maanden hebben wij daar in één kamer geleefd met z'n allen. Ik geloof dat ik het nog gezellig heb gevonden ook. Het is misschien raar dat ik na 75 jaar aan jullie wil vertellen wat ik nog weet van het bombardement op het Bezuidenhout. Maar ik wil het vertellen. En waarom? Omdat het goed is dat dit soort verhalen wordt doorverteld en opgeschreven en voorgelezen. Ook mijn verhaal. Het is maar een kleinigheid in alle verhalen. Maar het mag niet worden vergeten. Ook niet na 75 jaar. En ik ben de enige van de familie die het nog na kan vertellen. Nog net.