Rond 700 zag Nederland er heel anders uit dan nu. Er woonden nog maar weinig mensen. En ze woonden in kleine dorpjes of op een boerderij. We noemen ze Germanen. Germanen geloofden niet in één God, maar in meer goden. Ze baden tot Wodan de god die met zijn paarden over de wolken raasde en Donar, de god van de donder. Hij liet het bliksemen en donderen als hij boos was.
Aan de overkant van de Noordzee, het land van de Angelen, geloofden de mensen in één God. Ze hadden zich christen laten dopen. Er stonden overal kerken waar ze bij elkaar kwamen om tot God te bidden. In kloosters leefden monniken. Christenen die God beloofden om iedere dag tot hem te bidden en te zingen. Ze leefden eigenlijk alleen voor God.
Winfred wilde ook monnik worden. Hij deed erg zijn best en leerde lezen en schrijven. Toen Winfred hoorde dat de Germanen aan de overkant van de zee het verhaal van Jezus Christus nog niet kenden wilde hij graag naar hen toe. Hij zou ze dan alles over Jezus Christus vertellen. En ze bekeren en dopen.
Winfred stak de Noordzee over. Hij ging eerst naar Rome, want daar woonde de paus; de hoogste bisschop van de kerk. Die zegende hem en gaf hem een nieuwe naam; Bonifatius. Dat betekent 'weldoener'. Bonifatius ging jarenlang naar de heidenen toe en probeerde hen te bekeren tot het christelijke geloof.