In de Gouden Eeuw verdienden de kooplieden veel geld met de handel. Ze lieten prachtige huizen bouwen. Voor in huis kochten ze de prachtigste schilderijen en meubelen. Zo konden ze aan iedereen laten zien hoe rijk ze waren.
Niet alle mensen leefden in zulke prachtige huizen. Veel mensen waren arm en hadden moeite het hoofd boven water te houden. Ze moesten hard werken voor weinig geld. En ze woonden in benauwde, vochtige huizen. Soms ploeterden deze mensen zes tot zeven dagen per week voor een schamel loontje. En dan was het vaak nog niet genoeg. Ook de kinderen moesten mee werken, vaak al vanaf zes jaar. Naar school gaan zat er voor hen niet in.
Als je geen werk had of heel arm was, was je afhankelijk van de liefdadigheid van rijke mensen. Maar dat kreeg je alleen als je er niets aan kon doen dat je arm was. Bijvoorbeeld omdat je oud was, of weduwe, of een wees. Van bedelaars moesten de mensen niets hebben in die tijd. Die moesten maar gaan werken. Hard werken, dat vond men belangrijk in de zeventiende eeuw. Of je nu rijk was of arm. Voor sommige mensen leverde dat harde werken veel geld op, ze werden erg rijk. Maar dat was niet voor iedereen weggelegd. Een Gouden Eeuw? maar het was niet alles goud wat er blonk.