De Gouden Eeuw is een periode van rijkdom en welvaart. Maar zoals in alle tijden is er ook bittere armoede. Iedere rijke Hollandse stad moest denken aan armenzorg.
De Oude Kerk, recht vooruit, het bruggetje over het water, een verhoging hier voor het huis. Hier zou het heel goed kunnen zijn. Dit is het duurste schilderij dat het Rijksmuseum in Amsterdam 10 jaar geleden ooit had aangekocht, van Jan Steen, de Burgemeester van Delft en zijn dochter op de Oude Delft. Eén personage wordt in die titel niet genoemd: een bedelende vrouw en dit alles is hier om de hoek bij één van de best georganiseerde instellingen voor armenzorg in de Nederlanden in de hele 17de eeuw.
“Goedendag.”
“Hallo.”
“Hans Goedkoop.”
“Ingrid van der Lis.”
“Ah. Hier is de Kamer van Charitaten?”
“Ja, ja, nu niet meer, maar dit was wat in de 17de eeuw de Kamer van Charitaten was. Dit was de plek waar, ja, waar mensen hun bedeling kwamen halen en hun spullen kwamen halen. En dit poortje, het andere poortje daar, waar ook nog een mooie versiering op gemaakt is.”
“Een mooie versiering?”
“Je moest natuurlijk wel laten zien als je goede armenzorg in de stad had, dan was je daar trots op, want dat betaalde je met elkaar, dus dat liet je ook wel zien. Die armen, die verzamelden zich hier onder het poortje? Ja, hier konden ze zich melden. Als ze hulp nodig hadden, dan kwamen ze hier langs en dan kwamen ze vertellen waarom ze hulp nodig hadden. Er waren verschillende dagen waarop ze kwamen, op woensdag en op zaterdag, en dan stonden hier dus gerust 400 gezinnen of de vrouwen van die gezinnen, die stonden hier te wachten om hun bedeling op te halen.”
“400 hier in de rij?“
“Ja. Ja. Ja, ja, of de andere kant op, maar in ieder geval, ja, honderden gezinnen. Het was het ene jaar wat meer, het andere jaar wat minder, maar toch meestal wel 15% van de bevolking, ja, die dat nodig had, die die spullen, ja, die iets moest halen bij de Kamer van Charitaten. Dat is ook de Gouden Eeuw, het is niet alleen maar mooi en franje en bijzondere schilderijen, maar dat waren ook, ja, de mensen die er niet van rond konden komen, de soldaten, ja, de knechten in de werkplaatsen. Die hadden niet genoeg om een heel gezin van te onderhouden, dus die moesten bij de Kamer van Charitaten langs.”
“En die bedeling hield dat dus precies bij, die wist wat jij hoorde te krijgen?”
“Ja. Ja. Ja, er zijn enorme administraties bewaard gebleven waarin ze, ja, men dat noteerde.”
“Dit was waar de mensen binnenkwamen en dit was zo’n briefje wat je bij je had moeten hebben als je bij de bedeling kwam. En dit is van Huibert Stoffelzoon, schoenlapper aan de Geerweg en hij had nummer 214 en hij kreeg 6 stuivers. Nou, en hieronder staat dan het volgende nummer: Neeltje Cornelis, is een weduwe, dus dan weet je al dat ze weduwe is, zij krijgt één roggebrood, twee tarwe en 20 stuivers. En daaronder Jannetje Pieters, ook weduwe, met zes kinderen, kreeg één rogge, één tarwe, 5 stuivers.”
“Ik vind het zo fascinerend dat iedereen iets anders krijgt en daar is dus…?”
“Ja. Ja, er werd heel erg, ja, zorg op maat geleverd. Ja, ja, dat lijkt anachronistisch, maar er werd echt per gezin gekeken wat ze nodig hadden. Dus het was wel iets waarin De Republiek over op de borst geklopt werd. De goed georganiseerde armenzorg, de mooie weeshuizen, de gasthuizen, de hofjes. Er waren ook wel mensen die naar Nederland kwamen en dat gold dan als bezienswaardigheid, dat je wel langsging bij al die mooie tehuizen. Dan kon je daar, ja, daar liet de republiek zich wel op voorstaan.”
“Kon je als arme de kluit ook belazeren?”
“Er waren vast mogelijkheden voor, maar de regenten probeerden natuurlijk juist met deze administratie die kans zo klein mogelijk te maken. In Delft was het ook nog zo dat de Kerk en de stad samenwerkten zodat je niet en bij de Kerk en bij de stad iets kon halen. En wat ook wel een hele duidelijke is: dat was het brood wat ze kregen en dat is daar op het schilderij te zien, dit is natuurlijk niet zoals de bedeling in het echt ging, maar het is een allegorische voorstelling.”
“Met Engelen?”
“Met inderdaad de Engel die het brood brengt aan de charitas, de dame met de ontblote borst, en die geeft het dan weer aan de arme vrouwen aan de zijkant. Het brood wat ze geeft, dat is vierkant, dat is niet toevallig en er staat ook een C op gestempeld omdat het charitatenbrood is, als je dat brood kreeg, dan was het ook echt bedoeld om op te eten. Als je een ander brood zou krijgen, kon je het misschien wel verkopen of kon je er drank van kopen daarna en ging het, ja, het geld van de charitaten naar iets wat de regenten eigenlijk niet voor ogen hadden.”