Als de weefseleigenschappen van een orgaandonor sterk afwijken van dat van de orgaanontvanger, zal het transplantaat onmiddellijk door de T-killercellen worden afgestoten. De T-killercellen zijn immers geprogrammeerd om lichaamsvreemde stoffen aan te vallen.
Maar afstotingsreacties komen ook voor als weefsels in principe wél verenigbaar zijn. Stukken van het getransplanteerde weefsel worden aan de oppervlakte van de fagocyten als antigen gepresenteerd. Als een passende T-helpercel langskomt, koppelt hij zich aan en wordt actief. Ook de T-killercel vindt zijn landingsplaats.
Op bevel van de helpercel wordt de killercel actief. Hij splitst zich en gaat op jacht naar getransplanteerde cellen. Maar gelukkig kan de activering van de T-cellen met medicijnen worden onderdrukt, en kan de afstoting dus worden stopgezet.