De roots van de spijkerbroek liggen in Californië, halverwege de 19de eeuw. Door de goudmijnen is de economie booming en dat trekt allerhande volk aan. Zoals de jonge Duitse kleermaker Levi Strauss, die zich in San Francisco vestigt. Hij maakt daar stugge, stevige werkbroeken van canvas, maar die vallen niet echt in de smaak bij de altijd kritische mijnwerkersmodescene in Frisco.
Levi stapt over op stof uit de Franse stad Nîmes. Dit ‘serge de Nîmes’ verbastert al gauw tot ‘denim’. Denimbroeken zijn soepeler en ze zitten veel fijner. Ze hebben een kekke blauwe kleur en door de speciale weefmethode gaan ze lekker lang mee. Tot je je zakken helemaal vollaadt met goudklompjes, dan wil zelfs de sterke denimstof nog wel eens gaan scheuren. En er is nog een zwakke plek bij je ‘andere zak’.
Levi’s medekleermaker Jacob Davis bedenkt een manier om die zwakke plekken te verstevigen: met klinknagels. Dat klonk Strauss als muziek in de oren, en in 1873 krijgen ze samen het patent op de spijkerbroek. En vanaf dat moment kunnen die twee pas echt hun zakken gaan vullen.