Zang en muziek is van alle tijden, dus ook van de Gouden Eeuw. Maar in de nieuwe welvarende samenleving verandert de toon van die muziek. De populaire volkse muziek doet haar intrede. En dat klinkt zo.
“Zoiets is het.”
“Ja, zeker. Dit is een stapel met 17de eeuwse liedboeken, dit noem je een mopsje.”
“Een mopsje?”
“Dit is echt een mini, miniliedboekje. Het was eigenlijk een soort iPod hè. Dus eigenlijk een iPod avant la lettre.”
“Alle muziek bij de hand?”
“Voor ieder moment de geschikte muziek bij de hand met als enige verschil dat je zelf moest zingen.”
“En waar zongen mensen?”
“Overal.”
“Oh, echt?”
“Op straat. Ja. Nou, er zijn ook heel veel afbeeldingen van bekend hè, er zitten hier ook in die boekjes wel een aantal plaatjes waarop je dat ziet.”
“Oh, kijk!”
“Kijk: hier zie je dus een aantal zeilschepen voor Amsterdam liggen. Hier de Westerkerk en dan zie je hier die mensen in dat schip zitten en als je heel goed kijkt, dan zie je dus dat ze van die boekjes in hun hand hebben.”
“En die zingen met elkaar of voor elkaar?”
“Ja, met elkaar.”
“Die vermaken elkaar?”
“Ja. En verder, ja, de inhoud van die boekjes, het staat vol met liefdesliederen. Eigenlijk was dat het meest favoriete genre en zeker in de boekjes voor jonge mensen gaat het eigenlijk voornamelijk over de liefde en dat was ook wat men er tegelijkertijd ook op tegen had. Want je had een hele Christelijke cultuur van Predikanten die zelf geestelijke liedboeken schreven…”
“En die werden links en rechts ingehaald door de vuilbekkende jeugd?”
“Ja, ja, ja. Ja, ze vonden dat verschrikkelijk. Dezelfde reactie als mensen in de jaren ’60 hadden op die Rock ’n Roll zie je hier ook. Bang dat de jeugd afzakt, bang voor verderf, en daar hoorde natuurlijk een hele cultuur bij van roken, drinken, seks.”
“En u zegt de Rock ’n Roll, meisjes verleiden, ik wil een meisje verleiden met muziek, hoe pak ik dat aan?”
“Wat in die tijd heel veel gedaan werd ’s nachts is ook dat minnaars serenades gingen geven onder het raam van hun geliefde.”
“Met een kaars?”
“Ja.”
“Maar dat bestond echt?”
“Ja, het bestond echt, dus het komt voor als favoriet lied in die liedboeken, dus echt van die obades, serenadeliederen, echt een afzonderlijk populair genre in die boekjes. En ook in toneelstukken komt het heel vaak voor, serenadescènes. Maar dus ook in de werkelijkheid werd het gedaan. Wat je bijvoorbeeld ziet in dit toneelstuk. Dit is een klucht uit 1657. De Klucht Van Dronken Hansje. Daar zitten dus liedjes in en onder andere dus één liedje dat gezongen wordt door Gijsbert, dat is een vrijer, dat staat ook hier bij de personagelijst en die gaat zingen voor Janneke, een vrijster, en hij zingt dus dat lied. En hoopt dat zij voor hem zal vallen. Zij doet het raam open en ze zegt: “wat razernij is hier dus in de nacht te zingen, je maakt dat de buren van schrik uit de slaap springen!”, “en ’s morgens hebben we altijd om dit kattenmuziek een hard kattijf”, dus heel vaak wordt het ook vergeleken met kattengejank en dan druipt hij weer af hè.”
“Het ging wel eens mis?”
“Ja.”
“Dus het is iets van “och, hoe valt het mij zo zuur, brandt als vuur”?”
“Ja, “Och, hoe valt het mij zo zuur, brandt als vuur, omdat ik geen hoop en vinden. Och mijn hart brandt in mijn lijf, ik word al stijf. Janneke Abrams, mijn beminde”.”
“Ja, nou gaan we door! We gaan door!”