De Eerste Wereldoorlog wordt ook wel de loopgravenoorlog genoemd. Aan het front in België en Noord-Frankrijk liggen de kilometerslange loopgraven. De legers van de geallieerden en de Centralen graven zich aan weerskanten in om zich te verdedigen bij een aanval van de ander. Voor de soldaten zijn deze loopgraven een hel. Dag en nacht leven ze in de vieze, modderige gangen. En dan is er nog gifgas, het wreedste wapen van de oorlog dat door alle landen wordt ingezet en heel veel slachtoffers maakt. Het is niet te horen, niet te ruiken en soms zelfs niet te zien. Gifgas laat zich nergens door tegenhouden. Het is zwaarder dan lucht en daalt neer in bomkraters en schuilplaatsen. Niemand kan ze ertegen beschermen. Ja, soldaten moeten maar over een doek plassen en die tegen hun neus en mond houden, wordt er gezegd. Echte gasmaskers worden pas later uitgevonden. Die moeten soldaten altijd bij zich dragen, ook als ze slapen, want bij een aanval hebben ze maar 20 seconden om hem op te zetten. En wie dat niet doet, is verloren. Na de oorlog zijn de ervaringen van soldaten die de loopgraven overleven maar moeilijk te verwerken. Ze hebben het dan overleefd, maar zijn voorgoed verminkt en getraumatiseerd.