Goochelaars. Ze zijn al eeuwen populair. Er waren zelfs koningen die hun eigen hof-goochelaar hadden. Hij wist precies hoe hij indruk moest maken op zijn baas. Hij had veel taken. Hij moest voorspellen wat voor weer het zou worden. Of wie het volgende gevecht zou winnen.
Hij moest ziektes genezen. En, het belangrijkste, hij moest De goden gunstig stemmen. Kom op nou! Toen al waren goochelaars heel slim. En ze waren heel technisch aangelegd. Zie je? Het waren mooie tijden voor goochelaars. Overal ter wereld geloofden de mensen in hun trucs. Een paar eeuwen later, in de Middeleeuwen, veranderde dat. Goochelaars werden ineens gezien als aanbidders van de duivel. De autoriteiten van toen konden niet zo goed tegen een grapje. Goochelaars moesten met weinig genoegen nemen. Hun levens waren overal in gevaar. Mensen waren niet meer zo goedgelovig als vroeger. Er waren boeken waarin stond hoe de zogenaamde goochelaars hun trucs uitvoerden. Betrapt! Wat moet je dan, als goochelaar? Als mensen weten dat het bedrog was,
zit er maar een ding op: toegeven dat het bedrog is!
Sindsdien noemen we het ook wel illusionisme. Het publiek is er dol op! Ook vandaag nog geldt: hoe meer, hoe beter! Hoe groter, hoe beter! Dat vond de grote Houdini ook. Hij kon zelfs een olifant laten verdwijnen
Midden in New York. En weg is ie! Ongelooflijk! Tegenwoordig gelooft niemand meer in zulke trucs. Maar het blijft leuk om naar te kijken.