Friedrich Wilhelm Nietzsche wordt in 1844 geboren in het Duitse plaatsje Röcken. Desondanks groeit hij op in een fatsoenlijk christelijk gezin. Friedrich blijkt een intelligente puber. Voor zijn eindexamen schrijft hij een essay in het Latijn over een Griekse dichter, en hij slaagt met vlaggus en wimpelikos. Hij gaat als een speer in de klassieke talen, en nog voor zijn 25ste is hij hoogleraar. En dat is toch niet Nietzsche.
De denker Nietzsche leeft in een tijd waarin de meeste mensen leven volgens de strenge wetten van het christendom. En dat vindt hij maar niks. Dat ‘blind achter de kudde aanlopen’ is hem veel te slaafs. Hij roept mensen op om meer lef te tonen en te strijden tegen de heersende machten. Van de hoogste machthebber hoeven ze in elk geval geen last meer te hebben, want ‘God is dood’, zo concludeert onze Friedrich. Een destijds behoorlijk gewaagde uitspraak die later een goudmijn werd voor T-shirtverkopers op heavy-metal festivals.
Nietzsche publiceert het ene kritische geschrift na het andere, totdat hij in 1889 zelf geschift wordt. De krankzinnige Nietzsche wordt in zijn nadagen verzorgd door zijn moeder en zus. Tot hij in 1900 zelf sterft en net zo dood is als God al een tijdje was.