Na de zondvloed moesten de nakomelingen van Noach een woonplaats hebben en dus stichtten ze een nieuwe stad. Dat was al tegen de wens van God, want hij had Noach opgedragen om ‘de aarde te vervullen’ en dat is dus niet allemaal samenklitten op 1 plekkie, jongens.
Maar in die stad gaan ze ook nog ‘s een toren bouwen, die tot in de hemel moet reiken. De hoofdbewoner van de hemel, God, is daar al helemaal niet van gediend. Hij heeft toch ook recht op privacy als hij buiten werktijd gewoon lekker met zijn hobby’s bezig is.
Daarom zaait God een spraakverwarring onder de torenbouwers. Opeens spreken ze allemaal een andere language, de bouw van de toren loopt in das Hundert, en de volkeren verspreiden zich dan maar over el mundo. De stad heet voortaan Babel en dat betekent ‘verwarring’.
Tegenwoordig komen we de Babylonische spraakverwarring in figuurlijke zin tegen in vergaderingen, en vooral relaties. ‘Luister je wel naar me?’ ‘Jij moet niet zo zeuren altijd.’ ‘Je luistert niet naar me!’ ‘Ach mens, ga toch koken.’
Bij dit soort spraakverwarringen is elk woordenboek zinloos, en helpt alleen wat liefde. Want die taal spreken we allemaal.