Door de eeuwen heen is goud altijd een populair goedje geweest. Goud is mooi én het blinkt. Bovendien is het een edelmetaal, oftewel: het roest niet. Je kunt met je gouden plak dus gewoon gaan zwemmen. Of: met goud je grafkelder in, zoals de Egyptische farao Toetanchamon: hij kreeg van zijn onderdanen een dodenmasker van maar liefst 11 kilo massief goud, ingelegd met edelstenen. Bling-bling voor de king.
Goud is zo duur omdat het schaars is: het ligt niet voor het oprapen. Toch wordt er halverwege de negentiende eeuw in Californië heel wat goud gevonden, en dat zorgt voor een enorme toeloop van goud- en gelukzoekers: de gold rush. Met zeefjes gaan ze de rivieren af, op zoek naar de kostbare klompjes. En als er eentje gevonden is, dan moet je nog uitkijken dat je het zonder brokken naar de opkoper krijgt. Au!
Tegenwoordig is goud véél makkelijker te vinden: gewoon even naar Amsterdam, en binnensjokken bij de kluizen van De Nederlandse Bank. Daar ligt ons nationale goudappeltje voor de dorst. In totaal hebben we nog meer dan 600 ton goud. Daarmee kunnen we voor elke inwoner van Doetinchem een massief gouden dodenmasker laten maken. én een goed slot voor op de kist.