Er zijn 12 broers. Eentje heet Juda. Hij is jaloers. Op Jozef. Een jongere broer. Jozef kreeg van papa een supermooie jas. En Juda kreeg niks. 'Papa houdt veel meer van Jozef', zegt Juda. Jozef loopt langs met zijn nieuwe, mooie jas. Opeens grijpen de broers hem beet. En ze pakken de jas. En hoppa! Ze gooien hem in een lege waterput. Kijk, koopmannen. Ze gaan naar een ver land, Egypte. 'Neem Jozef mee', roept Juda. 'We verkopen hem als slaaf.' Als slaaf? Wat is dat? Weten jullie dat? Nee. Nee? Nee. Een slaaf moet heel hard werken en hij mag nooit meer weg.
Jozef wordt als slaaf meegenomen naar Egypte. 'Zo', zegt Juda, 'nu zal papa ook weer eens iets met mij doen.' De broers maken scheuren in de jas van Jozef en ze doen er dierenbloed op. Papa denkt nu dat Jozef is doodgemaakt door een beest. Hij moet heel erg huilen. En elke keer als papa huilt, voelt het alsof Juda een zware steen in z'n buik heeft. Juda krijgt steeds ergere buikpijn. Want na een tijd is ook al het eten op. Hongersnood! Geen appeltjes meer, geen broodjes. Helemaal niks meer om te eten.
'Ga naar Egypte', zegt papa. 'Daar hebben ze eten bewaard.' Wooooow! In Egypte kijken de broers hun ogen uit. Wat een deftige Egyptische meneer. Hij is de baas van al het eten. 'Alstublieft, meneer, mogen wij graan van u kopen?' Maar wat is dat? 'Jullie zijn dieven', wijst de meneer opeens. 'In de gevangenis met jullie.' O, wat is het er eng. En donker. 'Nu weet ik hoe ons broertje Jozef zich heeft gevoeld', denkt Juda. Wat voelt de steen in z'n buik zwaar!
Dagen later zegt de meneer: 'Jullie mogen naar huis. Maar jullie jongste broertje, die moet hier blijven.' Juda wordt misselijk van schrik. 'Alstublieft, niet doen.' 'Mijn vader is al zo verdrietig.' 'Niet mijn broertje.' 'Neem mij.' Ineens begint de deftige meneer keihard te huilen. Hij zegt: 'Juda, wat ben je veranderd. Eerst verkocht je een broertje en nu bescherm je een broertje.' Hè?! Hoe weet hij dat? En dan ziet Juda het opeens: De meneer is... Jozef.
'Broertje!' 'We dachten dat je een slaaf was geworden.' 'Ja', vertelt Jozef, 'maar God gebruikte dat voor een mooi plan'. 'Ik moest naar Egypte om aan de koning te vertellen dat hij eten moest bewaren. En toen heeft hij mij de baas gemaakt. En nu kan ik ook onze familie te eten geven.' Nu moet Juda ook huilen. Maar niet van verdriet. 'Wat zal papa blij zijn.' Jozef geeft Juda en al zijn broers een dikke knuffel.
De steen in Juda's buik verdwijnt helemaal. En wat hebben ze nu in hun buik? Lekkere broodjes. Ja, want ze gaan, met papa, bij Jozef in Egypte wonen. Samen. En wat zijn de lekkerste, de aller-, aller-, allerlekkerste broodjes? Eh, croissantjes. Croissantjes.