Ik ben Julius Eduard Ernst geboren 18 maart 1922.Julius woont in Nederlands-Indië. In 1940 is het een kolonie van Nederland. Julius zit net als zijn vader in het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Hij is op z'n zeventiende vervroegd in dienst gegaan. Nederlands-Indië blijft de eerste twee jaar nog buiten de oorlog. Maar wordt in 1942 aangevallen door Japan, een bondgenoot van Duitsland, Japan wil een groot Aziatisch rijk stichten. Ook willen ze meer grondstoffen en grondgebied voor de bevolking. Daarvoor moeten ze de koloniale heersers, zoals de Nederlanders uit Azië verjagen. Het KNIL wordt klaargemaakt om te gaan vechten tegen Japan en Julius wordt ingedeeld bij het derde bataljon: afdeling zoeklichten. Ze moeten s avonds de hemel afzoeken naar vijandige Japanse vliegtuigen rondom de regeringsstad Bandung. Wij werden gestationeerd in verschillende dorpen omdat wij aan het zoeklichten zijn. Wij zitten niet bij de troep, bij de gevechten. Dus wij zitten in de dorpen en wij moeten de eventueel vliegtuigen 's avonds, moeten wij dat zoeken en ook belichten. Bandung wordt door de Japanners gebombardeerd en Nederlands-Indië geeft zich over. Ook Julius en de andere KNIL soldaten uit zijn bataljon. We moeten ons allemaal melden bij de kazerne in Bandung. Waar we allemaal oude onderdelen hebben laten staan, deeldorpen. En toen zijn we naar Bandung gegaan. In Bandung bij de kazerne, daar moeten we melden. En toe zijn we binnen gebleven. En toen zagen we pas de Japanners. Ze worden gevangen gehouden in een kazerne. Als een aantal militairen probeert te ontsnappen, zijn de Japanners woedend. Ze hebben de hele kazerne allemaal aangetreden en hebben toen drie mensen doodgestoken vlak voor ons allemaal. Dat dit in een Bandung gebeurd. En toen werd iedereen stil, toen kon niemand.. Dus ze lieten zien even hun wreedheden. De Japanners selecteren 250 gevangenen, waaronder Julius. Ze worden naar Singapore gebracht. Van daaruit volgt een treinreis van vier dagen in een goederenwagon naar de stad Ban Pong in Siam, het tegenwoordige Thailand. Ze hebben geen idee waar ze zijn en waarom ze daar zijn. Iedereen was automatisch gespannen want je weet niet waar naartoe. Ze stoppen je in die trein en je gaat maar. En uiteindelijk kwamen we dan aan in Ban Pong. Dat wist je later pas. Vanuit Ban Pong lopen ze 225 kilometer door de jungle. Dat doen ze 's nachts. Zo worden ze niet ontdekt door de Amerikaanse verkenningsvliegtuigen. De mannen worden gedwongen te werken aan een 415 kilometer lange spoorlijn, dwars door het oerwoud. Van een plaats vlakbij Bangkok tot aan de kust in Birma. Met deze spoorlijn kunnen de Japanners gemakkelijker troepen en materialen vervoeren naar het Front in Birma. De mannen werken in ploegen. Ze moeten grond weghalen of juist ophogen om het terrein vlak te maken voor de spoorlijn. De omstandigheden zijn zwaar. Het eten is slecht en veel mannen worden ziek. In het kamp hadden wij veel dysenterie. Dat komt door vermoeidheid en door niet goed voedsel. In de groep waar Julius mee werkt, zitten ook mannen die het oerwoud kennen en veel weten van voedzame en eetbare planten die voorkomen in de jungle. Van het ene kamp naar je werk zie je dan een Guave-boom en wij weten dat de bladen van Guave-boom dysenterie stopt. En jonge vruchten. Bij nemen die mee en geven ze door: denk eraan dit kun je eten. Wij krijgsgevangenen hebben geluk gehad. Iedereen kent iets van de plant wat je kan eten. Daar denk je alleen maar aan werken en overleven. Wij hebben allemaal, al die jonge mensen werken om over te overleven. Door slechte hygiëne, ziekte, uitdroging, verhongering en het harde optreden van de Japanners sterft ruim een derde van de 250.000 dwangarbeiders. Daar geven de Japanners niets om. Ze willen de spoorlijn zo snel mogelijk klaar hebben. Daarom moet iedereen doorwerken, ook de zieken. Dat zijn zal ik maar zeggen de half-zieken, die moeten dan werken. Als ze te langzaam lopen, dan krijgen ze een tik. En die tik kwam van bamboestokken. En die zijn hard en en zij slaan altijd op je rug. Altijd. Ze gaan niet ergens bij je voeten, maar altijd bij je rug. Ondanks het zware werk, het slechte eten en de mishandelingen ontsnapt er niemand uit de ploeg van Julius. Daar denkt niemand aan, want je zit in het bos. Je weet niet welke kant je op moet. Als je de andere kant opgaat, richting Birma, dat hebben we achteraf allemaal gezien. Daar is Birma en aan de andere kant is de zee. Maar dat er daarna nog zoveel kilometer. Dus je zit beter in het bos. Maar Julius en de andere dwangarbeiders proberen daar waar ze kunnen de spoorlijn wel te saboteren. Bij uitgraven kan je niet saboteren. Alleen bij ophogen dan wel. Dat vul je de de grond met boomstammen, met bladeren en zand erop. Het gaat erom, zij willen die hoogte hebben tot zover. En wij zorgen daarvoor. En dat is het werk van van twee, drie weken bij ophogen. Bij uitgraven is het wel moeilijk. De laatste drie maanden van de oorlog moet Julius werken in een groot Japans magazijn in de jungle. Daar hoort hij dat de Japanners zich hebben overgegeven en de oorlog is afgelopen. Het duurt nog maanden voordat Julius weer terug is in Nederlands-Indië. Julius blijft in dienst van het KNIL tot in 1950. In dat jaar wordt het KNIL opgeheven en emigreren Julius en zijn vrouw naar Nederland. Hij beseft dat hij geluk heeft gehad. Dat wij geluk hebben dat onze groep van 205 mannen gezond is gebleven.