Onder hele hoge bomen,
in een groot kabouterbos
staat een lief en aardig huisje,
zomaar midden op het mos.
‘k Zou er best in willen wonen,
maar ik ben al veel te groot.
’t Is gebouwd voor de kabouters
met hun jas en mutsjes rood.
Als het ’s avonds donker wordt,
is dat helemaal niet naar,
want dan zitten de kabouters
heel gezellig bij elkaar.
Ieder op zijn eigen bankje
met een kaarsje in zijn hand
en dan is het zo gezellig
in kaboutersprookjesland.
Ja, dan is het zo gezellig
in kaboutersprookjesland.