Mijn naam is Fred Mouw, eigenlijk Siegfried Willem Mouw, naar de grootvaders. Ik ben geboren in Arnhem en ik was twee jaar toen de oorlog begon. Fred zijn vader is Joods, maar zijn moeder is dat niet. Vanaf 1942 worden alle Joden in Nederland door de Duitse bezetter opgepakt. Maar omdat de vader van Fred getrouwd is met een niet-joodse vrouw, kan hij de eerste jaren van de oorlog blijven werken en wordt hij niet opgepakt. Eind 1944 wordt het toch te gevaarlijk voor de vader van Fred. En hij besluit samen met Fred en zijn moeder onder te duiken. Maar ze worden verraden en alle drie opgepakt door de Duitse bezetter. Na een week worden Fred en zijn moeder vrijgelaten, maar zijn vader niet. En na die periode van een week stonden mijn moeder en ik buiten de poort van de gevangenis en ik heb een klein briefje, zo'n klein briefje. En er stond op: lieveling ik ga naar Westerbork. Pas goed op jezelf en groet aan het kind. Liefs Ben. En dat briefje dat werd door een cipier, een hele aardige cipier in handen van mijn moeder gefrommeld. Mijn moeder wist dus dan op dat moment wat er met haar man ging gebeuren. Je praat ook over jonge mensen. Mijn moeder was iets van 28 en mijn vader was tien jaar ouder. Maar jonge mensen die dus iets aangedaan wordt. Mijn vader ging naar Westerbork. En dat betekende in die tijd, dat heb ik laten uitleggen door mijn ouders. Dat betekende in die tijd dat je geen kansen meer had. Men wist van Auschwitz, maar wist van Sobibor. Dat was bekend. Kamp Westerbork is een doorgangskamp. Het is de plek waar Joden uit heel Nederland worden samengebracht om van daaruit te worden overgebracht naar vernietigingskampen. Vanuit Kamp Westerbork vertrekt wekelijks een trein met duizend en soms meer mensen naar vernietigingskampen zoals Auschwitz of Sobibor. Bij aankomst wordt bijna iedereen meteen vermoord. Gedurende de oorlog zijn er 97 treinen uit Westerbork vertrokken met ruim honderdduizend mensen. De moeder die moet geweten hebben, dat is een heel bijzonder verhaal, moet geweten hebben dat mijn vader grote risico's liep. Nadat Fred en zijn moeder uit de gevangenis zijn vrijgelaten, weten ze niet wat ze moeten doen. Hun huis in Arnhem is vernietigd en op hun onderduikadres in Apeldoorn is er te weinig eten voor hen. De moeder van Fred mist haar man en besluit zich te melden bij Kamp Westerbork. Op een gegeven moment heeft ze een besluit genomen. Ik ga naar de SD, de Sicherheitsdienst in Apeldoorn en dan vraag ik mag ik naar mijn man? En daar kun je heel negatief over denken, maar je kunt ook zeggen: wat een moed. Zo denk ik erover. Toen zijn wij een week later, met kerst 1944 zijn wij naar Westerbork gaan. Het was een hele dreigende wand waar je tegen aankeek. Lampen, een soort zoeklichten, wachttorens, een slagboom. Voor een kind van 6 jaar, 7 jaar, heel bedreigend. En dat zal ik ook niet gauw vergeten. En dan ja, dan kom je daar binnen en dan word je gevisiteerd. Dan moet je je spullen afgeven. Heel vernederend voor mijn moeder, ook haar sieraden, armbanden en dat soort dingen. Spaarboekjes moest worden ingeleverd en die hebben we natuurlijk nooit meer teruggezien, dat ging allemaal naar Duitsland. En toen zijn wij naar de barak gebracht, een grote familie barak en daar was mijn vader nog. Intense vreugde, bijna niet voor te stellen dat het toch gelukt was. Want zo ziet mijn moeder dat. En mijn vader natuurlijk ook. Het kamp is helemaal omheind. Er zijn zeven wachttorens waarop zwaarbewapende soldaten de wacht houden met machinegeweren. Buiten de poort staan de woningen van de Duitse officieren, waaronder het huis van kampcommandant Gemmeker. Wij woonden in barak nummer 12. We keken schuin op die woning van Gemmeker. Ik zag hem ook elke dag een wandelingetje maken. Had hij een hond, een rot hond had hij en dan ging hij een wandeling maken over het kampterrein. Zo heb ik hem regelmatig gezien. Niet dat ik de angst voor de man had, want die man deed mij niks. Het was gewoon een onderdeel van het kampleven. In Kamp Westerbork kunnen 10 tot 15 duizend mensen gevangen gehouden worden. De leefomstandigheden zijn relatief goed. Gezinnen mogen bij elkaar blijven en er is voldoende te eten. De gevangenen werken voor de Duitsers. In het kamp wordt er gewerkt in de keuken, de schoenmakerij, de kleermakerij of in de houtzagerij. Buiten het kamp wordt er gewerkt op een boerderij. Andere gevangenen moeten bomen rooien of verdedigingswerken aanleggen. Er was een ziekenhuis, dat behoorde tot het grootste van Nederland. Er waren 106 specialisten en 1500 bedden en dat soort dingen. Het was een dorp helemaal compleet met alles erop en eraan. De school hoorde ook bij, er waren winkels, er was Westerbork-geld. Het was een heel bijzondere gebeurtenis als je in Westerbork zat. Eigenlijk was het met het cabarets mee en het voetballen wat er gebeurd is, is het gewoon een een dorp geweest. En ik was er onderdeel van. In plaats van het gebeuren was ik een onderdeel van het dorp. Fred komt eind 1944 aan in Kamp Westerbork. Het laatste transport vanuit Westerbork naar de vernietigingskampen is dan al geweest. Er zijn nog maar negenhonderd gevangenen in het kamp. Ik ben naar school gegaan. Er waren nog twee klasjes, er waren twee Joodse meesters. Er waren nog dertig kinderen in het kamp, niet meer dan dat. Van baby tot 15 jaar ongeveer.
We hebben gevoetbald. We hebben gespeeld, getold zoals het vroeger wel ging. Gewoon de normale dingen die een kind deed en we gingen naar school. Als de school uit ging, dan ging je joelend en schreeuwend met de kinderen, ging je door al die gangetjes heen. Westerbork was ideaal voor kinderen met al die gangetjes tussen die barakken. Onvoorstelbaar om krijgertje en verstoppertje te spelen. En dan hadden hele grote appelplaats. Daar voetbalden we. Mijn moeder werkte in de keuken, mijn vader zat in barak 56. Het was een industriebarak, er werden batterijen uit elkaar gehaald, onderdelen van vliegtuigen, allemaal rommel. Allemaal nodig voor de Duitse oorlogsindustrie en als het klaar was, ging het met een vrachtwagen naar Duitsland toe. En s avonds ging je met elkaar eten en het eten was kwam het de gaarkeuken weliswaar. Maar het was allemaal best te doen. Dus het kampleven. Als je mij vraagt: was het kampleven vervelend? Dan is mijn antwoord nee, eigenlijk niet zo. Alleen was er één groot verschil. Het was elke dag zonder uitzondering werd er gepraat over de trein. Komt er nog een trein? Duizend mensen in zo'n kamp was voldoende voor één lading. Tussen aanhalingstekens richting Auschwitz, Sobibór, Birkenau, noem het maar. En die trein kwam niet, want niemand wist in het kamp, dat konden we ook niet weten: 13 september 1944 was de laatste trein vertrokken. Die kwam dus niet meer.
In april 1945 zijn de Duitsers de oorlog aan het verliezen. De Canadese bevrijders komen steeds dichterbij. Fred hoort het kanonnen gebulder in de verte. Iedereen is bang wat er gaat gebeuren. Zullen de Duitsers hun meenemen? Of zullen ze worden doodgeschoten? Op 11 april gaan de Duitsers ervandoor. Ze laten de overgebleven gevangenen achter in Kamp Westerbork. Het was heel, heel nerveus gedoe. Het kanongebulder kwam steeds dichterbij. En toen hebben twee mannen, op de twaalfde april hebben twee mannen met witte vlaggen de hei opgelopen. Granaten kwamen er heel dichtbij en zij hebben toen de Canadezen kunnen meedelen dat het een vluchtelingenkamp was. Een gevangenenkamp en geen militair kamp. Op 12 april komen de Canadezen in het kamp aan. De opluchting bij de gevangenen is groot. Ze zijn vrij en de oorlog is voorbij. Ik denk dat die 900 mensen op die tien tanks gezeten hebben. Eén grote kluwe juichende mensen. Je moet je ook indenken. De oorlog was voorbij. Die spanning, die ellende wat je boven het hoofd hing, was over. En dat is een ervaring, die is niet te beschrijven. Dat maakten we dus met z'n allen mee. Mijn hele leven lang en dat beheerst mij nu nog. Ik zit hier ook niet voor niks. Gaat het door. En dat vind ik niet erg. Ik vind het prima. Dat dat ik me kan uiten daarover en dat ik anderen er deelgenoot van kan maken. Dat ze beseffen wat oorlog is en dat die ellende er eigenlijk niet had moeten zijn.