Kijk bij een heldere nacht eens omhoog en je ziet een hemel vol sterren. Hoe langer je kijkt hoe meer je er kunt zien. Niemand weet precies hoeveel sterren er zijn, maar zeker is dat het gaat om miljarden.
En die sterrenhemel is niet altijd hetzelfde. Oude sterren verdwijnen en nieuwe sterren worden geboren. Met behulp van satellieten en telescopen kunnen we inzoomen op plekken waar dat gebeurt. Zoals hier. Dit soort gebieden zijn de geboorteplek van nieuwe sterren. Het lijkt wel een kunstwerk, maar we noemen het een nevel, het is een soort wolk van gas en stof.
Nevels zijn er in allerlei soorten en maten. De ene nog bijzonderder dan de ander.
Voor de vorming van een ster is veel gas nodig, vooral waterstofgas en helium. Dat vind je overal in het heelal, en vooral in die nevels zijn er heel veel gassen.
Als die gassen in de nevel naar elkaar toe bewegen, ontstaan er een soort klonten van sterrenstof. Die kunnen groeien en groeien. De zwaartekracht wordt steeds sterker, waardoor er steeds meer gas en stof uit de nevel bij elkaar komt.
Dit proces kan duizenden of zelfs miljoenen jaren zo doorgaan. De gasklonten worden langzaam groter en sterker. Net zolang tot de binnenkant van de klont zoveel energie in zich heeft dat-ie begint op te warmen en licht te geven. Het begin van een nieuwe ster.
Bij déze nevel kun je met speciale meetapparatuur zien dat in het midden een ster wordt geboren.
Net als een pasgeboren baby, moet de ster hierna nog veel groeien. Zolang er gas en stof naar de ster blijft komen, wordt hij steeds groter. Net zolang tot wij de ster kunnen zien aan de nachthemel.
Met satellieten kijken wetenschappers goed naar nevels en jonge sterren in de ruimte. Want door beter te begrijpen hoe sterren ontstaan, kunnen we ook meer te weten komen over hoe onze éigen ster, de zon ooit is geboren.