‘[…] het jaar is uit, en de eeuw is uit. Wij waren fin de siècle, maar zelfs fin de siècle heeft nu afgedaan, en we denken aan de babyeeuw; hoor ik al niet het gekrijt waarmeê ze haar entrée in de wereld maakt!’ Going, going, gone! Verdwenen, het oude; het onbekende, het onverwachte, het ongedachte treedt aan. Plaats voor het nieuwe bedrijf, voor de nieuwe eeuw!.. Nieuwe bronnen van mensenkracht!
‘Nieuw’ was het toverwoord aan het begin van de twintigste eeuw. Waarom ook niet? De fabrieken draaiden, de steden groeiden, steeds meer huizen hadden stromend water en elektriciteit. De eerste auto’s begonnen te rijden. Als we met een simpel knopje licht konden laten branden, waar lag dan de grens? Maar de rauwe menselijke verhoudingen van de 19de eeuw waren met simpel vuurwerk en goede voornemens niet zomaar uit te wissen.
Ergens hier op het strand van Wijk aan Zee spoelde in die dagen na een storm het lijk van een visser aan. Zijn mond zat vol wier. Het was duidelijk te zien hoe de visser in doodstrijd zijn tong had stukgebeten. De schrijver Herman Heijermans kende het vissersleven in Wijk aan Zee. Hij had een schrijfhuisje in de duinen en hoorde op zijn wandelingen de vissers over hun dagelijkse besognes praten. Heijermans trok zich hun lot aan. Het leven bleek vaak nog harder en meedogenlozer, dan hij met zijn eigen fantasie ooit kon bedenken. En zo zag hij ook het lijk van de verdronken visser afgevoerd worden.
Die aangespoelde visser keerde terug in Heijermans’ toneelstuk Op Hoop van Zegen, over de vissersweduwe Kniertje, die niet alleen haar man maar ook twee zonen aan de zee heeft verloren. Haar twee overgebleven zoons monsteren aan voor een vaart op de vissersschuit Op Hoop van Zegen van reder Bos. Dit schip schijnt een ‘drijvende doodskist’ te zijn. De reder zit er niet mee; als het vergaat krijgt hij flink wat verzekeringsgeld. De Op hoop van Zegen vaart uit, met Barend aan boord. In de weken erna stormt het hevig, en het schip keert maar niet terug
Op Hoop van Zegen raakte een gevoelige snaar. Het publiek stroomde toe. Het stuk werd vertaald en gespeeld van Moskou tot New York. Wat was het geheim? Het stuk toonde de concrete gevolgen van misstanden; Heijermans had ze met eigen ogen gezien. Het levensechte was Heijermans’ handelsmerk. Hij was iemand die gretig om zich heen keek, die de wereld zag veranderen, en dus ook regelmatig zag ontsporen. Zijn roem bracht hem wel voor jaren in Berlijn, het bruisende hart van het moderne Europa. In zijn boekje Wereldstad zie je dat de nieuwe tijd ook hem overrompelt.
Dan boog de tram 'n hoek om, versnelde 'r vaart. De lantaarns stormden op je toe, vermoeiende tuimel van vlammen en schaduwen, als van schietende vleermuizen.
[…]
De winkels, met haar étalages en lampen, groeiden tot stuivende, woelende, rosse, vonken-spettende banen en als je in de wind-zuiging je ogen sloot, was je alweer op 'n plein, schitterden de gevels, de vensters, de huis-wanden in machtige licht-fonteinen.