Voor fotosynthese heeft een plant drie dingen nodig: water, koolstofdioxide, dat is een gas in de lucht, en licht. Water en koolstofdioxide komen niet zomaar in een plant. Daarvoor heeft ie een paar hulpmiddelen: de wortels, de stengels en de bladeren. Met de wortels haalt een plant water uit de grond. Van de wortels gaat het water naar de stengel en van de stengel naar de bladeren. Nu is er nog koolstofdioxide nodig. Met de huidmondjes haalt een plant koolstofdioxide uit de lucht. In de bladeren maakt de plant van water en koolstofdioxide een soort suiker, maar daar is energie voor nodig. Die energie krijgt de plant van het licht. Dit proces wordt 'fotosynthese' genoemd en er wordt ook zuurstof bij gemaakt. Een deel van die zuurstof gebruikt de plant om van te leven, de extra zuurstof gaat via huidmondjes de lucht in.