Wanneer we door musea lopen, vergeten we vaak dat deze schilderijen echt al honderden jaren leven achter de rug hebben. En dat het leven door de geschiedenis heen ook betekent dat sommige schilderijen hun oorspronkelijke kleuren hebben verloren. Onder licht, luchtvochtigheid en chemische reacties. Zelfs in het werk van Johannes Vermeer, toch de meester van de kleur uit de 17e eeuw, zien we soms veranderingen in de kleur in zijn schilderijen optreden. Zoals bijvoorbeeld hier in Het meisje met de parel. Voor ons lijkt dit een zwarte achtergrond. Maar oorspronkelijk bedoelde Vermeer hier een groen gordijn. Maar over het algemeen valt het mee bij Vermeer. Vermeer kiest kostbare kleuren, is daar kritisch op. Het blauw dat hij gebruikt voor het hoofddoekje ontleent hij aan lapis lazuli. Een halfedelsteen die op dat moment in de 17e eeuw alleen gewonnen kon worden in Afghanistan. En dan dat typische rood daar op de lippen van haar mond. Gemaakt van Cochenille dat ontleend werd aan insecten die enkel op cactussen leefden, voornamelijk in Mexico. Waar Vermeer koos voor kostbare materialen maakte Rembrandt gebruik van veel goedkopere pigmenten. Voor zijn blauwtinten koos Rembrandt voor smalt. Een glaspigment dat veel goedkoper was en ook snel van kleur verschoot. Zoals in zijn Homerus. Dat tegenwoordig een bruin uiterlijk heeft. Maar oorspronkelijk veel meer detail en rijkdom in kleur gehad moet hebben. Rembrandt zal zich nooit hebben gerealiseerd dat wij 350 jaar later nog altijd naar zijn schilderijen kijken. In die zin zijn ze veel minder duurzaam dan het werk van Vermeer. Maar wat weg is, is weg en krijg je nooit meer terug.