De zaken gaan goed. Het is hier een hele bedrijfstak. Jaarlijks bezoeken een half miljoen mensen de slagvelden. Wij zijn een van de vele bedrijfjes die hier tours aanbieden. Veel mensen komen hier met bustrips, anderen op eigen gelegenheid. Die bieden we een persoonlijke rondleiding. Het ging zo: op 24 juni 1916 begon een artilleriebombardement. Binnen enkele uren vielen hier ruim 6380 doden en gewonden. Aan de Somme zijn er toen nergens zoveel soldaten gesneuveld als hier. Kijk om u heen: 6380 mannen. Honderden liggen hier nog. Het is negentig jaar geleden; de Eerste Wereldoorlog. Maar hier in Noord-Frankrijk is de belangstelling ervoor groter dan ooit. Als je dit graanveld ziet, denk je aan de veldslagen die hier in WOI plaatsvonden. De salvo's van de mitrailleurs, die steeds weer losbarstten. Het lijkt een enorme inhaalslag. Alsof we bijna een eeuw later alsnog massaal willen proberen die oorlog te begrijpen, om de verschrikkingen en het geweld aan den lijve te ondervinden. Zou iemand zich nu nog kunnen voorstellen hoe het geweest moet zijn toen. Om je af te vragen waar je in hemelsnaam dekking moest zoeken voor die dagelijkse regen van kogels en granaten. Doof van de herrie. Verlamd van angst en overal om je heen het gekerm van zwaar gewonde kameraden en het gejammer van aangeschoten paarden. We gaan hier lunchen in de bekende Bar Le Tommy. Ze hebben salades, omeletten en frites. Over een half uur gaan we verder. Het voormalige slagveld rond de Somme, is inmiddels uitgegroeid tot een toeristische trekpleister van formaat. In Bar Le Tommy ontmoet het groepje toeristen Tommy Spree. Hij is de kleinzoon van de Duitser Ernst Friedrich, die in 1914 weigerde in militaire dienst te gaan en prompt werd opgesloten in een gekkenhuis. Tien jaar later publiceerde hij een gruwelijk fotoboek; Kriek dem krieke. Oorlog aan de oorlog. Hij droeg het op aan alle oorlogsdwepers, planners en leiders van slachtpartijen. Daarin toont hij, in foto's de vernietiging, het leed ook onder burgers. Dat had je in die oorlog al. Maar het boek is vooral bekend geworden vanwege de zwaargewonde soldaten. Friedrich kreeg deze foto's van professor Sauerbruch. De chirurg van het Charité-ziekenhuis. Die zei tegen mijn opa: 'Jij maakt tentoonstellingen tegen de oorlog. Laat deze foto's zien.' Dit is een jongen van een jaar of 18. Hij is in de Eerste Wereldoorlog verwond door granaatsplinters. Vreselijk dat deze mannen zo jong zijn. Even oud als de mannen die we op de begraafplaatsen zagen: negentien, twintig, eenentwintig. Hun hele leven lag nog voor hen en waarmee kwamen ze thuis? Het zijn de witharige oude mannen die de oorlog verklaren. Maar zelf gaan ze niet vechten, ze sturen de jongens van achttien. Zelf blijven ze thuis. Politici willen ze, generaals plannen ze, soldaten vechten erin, burgers lijden eronder. Dat zeggen we nu wel, maar ik denk niet dat het ooit ophoudt. De oorlog was al twee jaar aan de gang. Er waren inmiddels honderdduizenden doden gevallen en geen van de partijen was er veel mee opgeschoten. Aan beide zijden had iedereen steeds meer moeite om zich te herinneren waar die hele oorlog eigenlijk om begonnen was. De geallieerde generaals bleven het proberen. The Battle of the Somme moest de grote doorbraak worden. Maandenlang was de confrontatie voorbereid totdat zeker een miljoen soldaten en 200.000 paarden paraat stonden. Deze slag zou niet kunnen mislukken. Battle of the Somme, die voor een doorbraak had moeten zorgen, liep uit op een ramp. Het werd de grootste slachting uit de Britse krijgsgeschiedenis. Van de honderdduizend mannen die die eerste dag oprukten, waren er binnen een halve dag ruim 19.000 dood en veertigduizend gewond. De mannen met de kapotgeslagen gezichten, zo noemde men de soldaten die onherkenbaar gewond terugkwamen van het front. De loopgraven hadden vaak nog wel wat bescherming geboden aan benen en romp, maar de gezichten waren maar al te kwetsbaar geweest voor rondvliegende kogels. Ogen waren uit de kast geslagen, kaken en neuzen waren soms compleet weggeschoten. Voor de chirurgen betekende al deze ellende ook een nieuwe uitdaging. Het werd het begin van wat wij nu plastische chirurgie noemen. De artsen experimenteerde uitbundig met huidtransplantaties en protheses en met reconstructies van neuzen, oren en oogleden. Het gaf de mannen met een kapotgeslagen gezicht de hoop. Bij terugkomst hadden ze zo wellicht nog een beetje kans op een normaal leven in de openbaarheid. Op werk en misschien zelfs een vrouw en een gezin. Wat wisten we toen aan het thuisfront van de Eerste Wereldoorlog? Achteraf gezien bar weinig. In de negentig jaar erna zijn we pas goed gaan begrijpen wat we met die oorlog eigenlijk over onszelf hadden afgeroepen. De gruwelijkheid ervan, het domme toeval, het noodlot. De blinde gehoorzaamheid. De woede en de haat daarna.