Een Joodse familie aan het begin van de oorlog. De ik-persoon woont bij haar ouders. Haar iets oudere zus en broer wonen in Amsterdam. Joden moeten een ster op hun kleding dragen. Vader houdt moed en zegt: “Ze doen ons niets”, maar steeds meer mensen worden opgeroepen. Als je daaraan gehoor geeft, wordt gezegd, kan het zijn dat je nooit meer terugkomt. Families duiken onder. In Amsterdam vinden de eerste razzia’s plaats. Haar zus wordt opgepakt. Ook haar ouders krijgen een oproep en moeten naar Amsterdam.
“Tussen onze tuin en die van de buren was een smalle geul met aan weerszijden een schutting. Je kon er net in staan zonder gezien te worden. Terwijl ik naar mijn bal zocht, kwam mijn vader kijken. ‘Dat zou een mooie schuilplaats zijn’, zei hij. Hij kom over de schutting en we hurkten achter een boom. Terwijl we daar in het halve duister verborgen zaten, floot mijn vader even. ‘Hallo!’, riep hij daarna. ‘Waar zitten jullie?’, vroeg mijn moeder. Ze scheen gedut te hebben. ‘Hier’, zei mijn vader. ‘Achter de schutting, kijk maar eens goed.’ Hij beduidde nu mijn moeder dat ze ook moest proberen er overheen te klimmen. Met zijn drieën hurkten we in de geul. ‘Geen mens die ons hier zoekt’, zei hij.”
Maar dan wordt er ook bij hen aangebeld. Ze vlucht het huis uit zonder nog iets tegen haar ouders te kunnen zeggen. Via-via kan ze onderduiken bij een boer. Als haar geld op is, moet ze verder. Met een vervalst persoonsbewijs belandt ze uiteindelijk in Heemstede, waar ze blijft totdat de oorlog voorbij is.
Het bittere kruid gaat over de ondergang van een Joodse familie in de Tweede Wereldoorlog. Het is een sober verhaal dat je zo hebt uitgelezen, maar dat je daarna niet makkelijk meer loslaat.