Als je in de week voor Pasen naar een bakker gaat zie je vaak manden vol gekleurde eieren. Waarom beschilderen wij eieren voor Pasen? En nooit op een ander moment? Daar moet toch een verhaal achter zitten, nietwaar? Christoph heeft een verhaal. Het gebeurde lang geleden. En het ging als volgt: er was eens een kippenhok. En er was een boer. Elke morgen verzamelde hij de eieren van zijn brave hennetjes. Goedemorgen! Hij zou er graag een op willen eten maar helaas mocht hij dat niet doen.
Het was vastentijd. Vijftig dagen lang. Eieren eten mocht dan niet. Maar ja, de kippen legden gewoon dagelijks hun ei. Elke dag weer. Soms een. Soms meer. Dat is ook lastig zeg! Welke eieren zijn het oudst en welke zijn straks nog goed? Hoe lossen we dat op? De boer had een goed idee:
markeer de eieren, bijvoorbeeld met een kruisje. Een voor de eerste dag. Twee voor de eitjes van dag twee. Enzovoorts. Dat systeem liep al snel helemaal mis. Dat kon toch beter? Bijvoorbeeld door kleuren te gebruiken:
De ene dag bruin. De volgende dag groen. Dan geel Dan blauw. Kijk, da’s al veel duidelijker. En als de kleuren op zijn, dan maak je ze blauw-geel. Of een andere combinatie. Veel kleurige eieren. En omdat het schilderen eigenlijk best leuk werk was, bedacht de boer dat hij misschien ook wel een mooi patroontje kon schilderen. Zoals ik al zei: het is maar een verhaal. Niemand weet of dit de echte reden is om eieren te beschilderen. Maar een ding is zeker: een rood ei was echt bijzonder. Alleen in de week voor Pasen werden eitjes rood gemaakt. Die zouden dan met Pasen nog vers zijn. Rode eieren waren voor de rijke mensen. De boeren mochten ze zelf niet opeten! Vandaag mag iedereen een gekleurd eitje. Soms zijn ze zelfs al voorgekookt. En Christoph kan er meteen eentje proeven. Gekleurd of niet: een ei hoort erbij, zegt Christoph.