Heel veel mensen waren hun huis kwijtgeraakt tijdens de oorlog. Heel veel mensen kwamen terug en moesten weer een huis hebben. Dus in 1950 hadden nog 84.000 mensen inwoning bij een ander gezin in, in Den Haag. Dat is heel veel.
Den Haag heeft bij alle woningschaarste nog een extra probleem. De stad is geliefd bij de vele Indische Nederlanders die met de onafhankelijkheid van Indonesië na 1949 definitief kiezen voor een bestaan in het moederland aan de Noordzee. Repatrianten worden ze genoemd.
Het werd een trieste intocht van een paar honderdduizend landgenoten. Velen hadden ons land nog nooit gezien. Allen hadden zij hoop op nieuwe toekomstmogelijkheden voor hen en voor de kinderen.
Wij zijn hier op 28 augustus 1955 aangekomen. De indrukken waren heel sterk. Schoon, mooi. Alles geregeld. Dan kijk je naar dat land en dan denk je: dat is een mooi land. Ik heb me echt verheugd van de boot af te gaan en met de bus naar Arnhem te gaan. Maar mijn moeder wilde niet in Arnhem wonen. Wij werden daarheen gestuurd. Wij hadden het niet voor kiezen. De mensen werden zo verdeeld over heel Nederland. Wij hadden dus Arnhem als doel gekregen. Daar zijn we heen gegaan.
Zij hadden recht op een plek in Nederland om te wonen en te verblijven. Maar de gemeente Den Haag had toch liever dat ze niet allemaal naar Den Haag kwamen. En men vindt ook dat die repatrianten toch echt beter ergens anders naartoe kunnen gaan. Want wat zegt men dan in de raad? Ik lees voor uit de handelingen van februari 1950. Er moeten zo min mogelijk terugkerenden uit Indonesië naar Den Haag komen. Want bij de hemel, wij weten niet waar we hen bergen moeten. Ze gaan hier wat betreft de huisvesting een somber lot tegemoet. En dan zegt men ook: Zij zullen zich in de provincie beslist gelukkiger voelen dan in Den Haag. Daar waren de repatrianten het niet mee eens.
Mijn moeder wou graag naar haar familie en haar familie was in Den Haag. Mijn moeder solliciteerde bij het ministerie van Financiën. Haar vader is een Hollander en zij sprak heel goed Nederlands en ze werd aangenomen als correctuurlezerin. Dus alle brieven die uitgingen, werden door mijn moeder gelezen. Zo zijn we in Den Haag gekomen. We kwamen in Scheveningen in een pension. Een heel mooi klein pension, kleine kamer. Ik teken het zo dat dit de ingang is hier, en hier sliepen mijn moeder en drie zusters en wij sliepen hier. Hier waren twee bedden en hier sliepen mijn broer en ik. Het was eigenlijk heel mooi. Maar een beetje te klein voor ons. Maar we hebben er erg gezellig gewoond.
Wat me altijd bijgebleven is, was het eten. Ik vond het lekker eten. Het was niet mijn eten, maar het beste vond ik de lekkerbekjes. Met botersaus en worteltjes. Ik verheugde me altijd op vrijdag.
Wij gingen ook met de Hollandse meisjes om, want Indische meisjes moesten allemaal zo vroeg naar huis. Daar mocht je niks mee doen. Ze waren heel preuts, die Hollandsche meisjes waren vrijer. Maar dat was eigenlijk ook goed, want dan trouwden ze ook met die Hollandse meisjes. Dan krijg je dus integratie. We hebben ook veel plezier gehad.
Dan gingen we allemaal naar het strand. Dit is mijn eerste vrouw, dat ben ik, met veel haar nog. Dat waren de uitjes, hè. Dat kostte niet veel geld, je nam je brood zelf mee. Je kon je geen dingen permitteren. Het was een arme bedoening, vaak. Toen kwamen die dingen in gebruik. Automaatjes. Nasibal... Had je vandaag geen eten? Dan probeerden we die dingen open te maken. En soms lukt het. Dan kreeg je het opeens eruit. Dan weet je dat voor de volgende keer, daar kan ik hem open maken.