Tommie moet je opletten. Ik kan onzichtbaar worden. Huh? Laat zien.
Kijk. Nu zie je mij, hè? Ja. Nu ben ik onzichtbaar. Goed zeg! Nog een keer! Nu zie je mij, hè? Ja. Nee, hè. Frank! Moet je kijken. Pino kan zich onzichtbaar maken. Onzichtbaar? Dat wil ik zien! Nu zie je mij, hè? En nu… Weg! Hè, hoe is dat mogelijk? Wat is dat hier voor gedoe? Aart, je gelooft het niet, Pino kan zich onzichtbaar maken. Dat bestaat helemaal niet. Niemand kan zich onzichtbaar maken. Ja hoor, kijk maar. Ik wel. Kijk dan. Nu zie je mij, hè? En nu… Het is toch niet te geloven! Hij is onzichtbaar, Aart! Doe toch niet zo dom Frank. Hij staat toch gewoon achter die deur. Ik zie hem niet. Maar ik wel. Let op, hier. Kom maar tevoorschijn Pino! Dat vind ik helemaal niet leuk, Aart. Je bent alleen maar jaloers, Aart. Omdat jij je niet onzichtbaar kan maken. Hoe kan ik nou jaloers zijn op iets wat niet kan? Niemand kan zich onzichtbaar maken. Laat dan eens zien dat jij je niet onzichtbaar kan maken. Hoe kan ik nou laten zien wat niet kan? Ja dat zeg jij nou wel. Maar is dat ook zo? Goed, dan zal ik laten zien dat ik me niet onzichtbaar kan maken. Laat dat maar eens zien. Let op. Nu ben ik zichtbaar, hè? Ja? En nu ben ik nog steeds zichtbaar. Ja? Hé, waar is Aart? Jongens, waar is Aart? Ik ben hier. Hé ik hoor ‘m wel maar ik zie ‘m niet. Waar is Aart nou? Hoe kan dat nou? Aart is onzichtbaar! Jongens, ik sta hier! Het komt ergens van die kant af. Of komt het van die kant? Aart! Aart!
O jee, ik ben onzichtbaar geworden! Help! Ik ben onzichtbaar! Help, help! Ik voel ‘m! Wat is er? Wat is er?
Ik ben onzichtbaar geworden. Ach nee, jongens, hou toch eens op, doe niet zo vervelend, dat is toch zielig. Lot geef even je tas. Dan kan ik ‘m misschien weer zichtbaar maken. Jij hebt altijd zo’n klein spiegeltje bij je. Spiegeltje, spiegeltje in mijn hand. Wie is het mooiste van het land. Ik ben er weer. Ja, we zien je weer Aart. Jaaa! Nou, nou! Dat was kantje boord. Bijna hadden we je nooit meer gezien. Vreselijk.