Met eten kan een ziekteverwekker in de maag terechtkomen. Bij varkens, maar ook bij mensen. De wand van de maag maakt een hele zure vloeistof: maagzuur. En dat maagzuur doodt in de meeste gevallen de bacteriën.
Als ziekteverwekkers toch in je bloed terecht komen, en ze gaan zich vermeerderen, kun je een infectie krijgen. Enkele bacteriën kunnen in een paar uur uitgroeien tot duizenden bacteriën.
Sommige witte bloedcellen zijn constant op zoek naar lichaamsvreemde stoffen zoals ziekteverwekkers. Als een bacterie door dit type witte bloedcel wordt ingesloten, gaat deze dood. Er zijn ook witte bloedcellen die ziekteverwekkers herkennen aan de stofjes die aan de buitenkant zitten. Ze maken hier antistoffen tegen. De ziekteverwekker wordt zo onschadelijk gemaakt. Verschillende ziekteverwekkers hebben andere stofjes aan de buitenkant. Er moeten daar dus allemaal verschillende antistoffen tegen gemaakt worden. Als je een bepaald type antistof hebt aangemaakt, blijft deze nog een tijd in het bloed. Bovendien onthouden de witte bloedcellen hoe deze antistof moet worden gemaakt. Je kunt niet meer ziek worden van dezelfde ziekteverwekker en bent immuun geworden voor deze ziekte.