In de 18e en 19e eeuw is het oosten van Nederland regelmatig in rep en roer. In het gebied tussen de rivieren de Maas en de Waal vindt er bijna elke winter een grote overstroming plaats. Zelfs zo vaak dat mensen hun huizen er op aanpassen. Ze bouwen bijvoorbeeld stallen met een extra verdieping. Bij een overstroming kan het vee via een speciale plank een verdieping hoger gezet worden. Dit worden vloedschuren of waterstallen genoemd.
De reden voor al die winterse overstromingen zijn enorme ijsbergen die door de dijken breken. De winters zijn in die tijd heel koud. Het is de periode van de kleine ijstijd. Veel rivieren vriezen dicht. Als het gaat dooien schuiven de ijsschotsen over elkaar heen en hopen zich op tegen de dijken, waardoor ze enorme ijsbergen vormen.
Wat men ook doet, op een gegeven moment schuift zo’n ijsberg dwars door de dijk heen en stroomt het water soms tot 60 kilometer verder het land in. In 1808 gebeurt dit op een heleboel plekken tegelijk, waardoor enorme gebieden overstromen.