In bijna geen enkel land ter wereld is de verzorgingsstaat zo'n groot succes geworden als in Nederland. Dat die verzorgingsstaat er is, lijkt dan ook bijna onomstreden: wie wil nu niet dat de overheid goed voor haar burgers zorgt als zij arm, werkloos of ziek zijn? Maar schijn bedriegt. De verzorgingsstaat kent ook vele critici. Zij vinden het socialisme, waar het idee van de verzorgingsstaat op gebaseerd is, juist helemaal niet „sociaal‟, maar eerder het omgekeerde.
De sociale verzorgingsstaat is namelijk, zeggen zij, een systeem waarin de overheid rijkdom en prestaties bestraft, door bijvoorbeeld steeds hogere belastingen te heffen als je meer verdient, en armoede en hulpeloosheid beloont, door geld weg te geven aan mensen die helemaal niet werken. Daarmee wordt de samenleving als geheel ernstig verzwakt. Niet voor niets is het kapitalistische Amerika al jaren een supermacht in de wereld en het socialistische Europa niet.
Deze kritiek op het socialisme delen de critici met de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900), die het socialisme zag als een rampzalige „filosofie van de kudde‟ waarmee mensen tot hulpeloze slachtoffers werden gemaakt door ze voor te houden dat ze alleen tot iets in staat waren als de overheid hen daarbij zou helpen. Zo leer je mensen af om zelf verantwoordelijkheid over hun leven te nemen, vond Nietzsche.
Nu kun je in ieder geval stellen dat geen enkel systeem perfect is. Het probleem van het kapitalisme is bijvoorbeeld dat zwakkere individuen niet opgewassen zijn tegen grotere machthebbers, zoals grote bedrijven. Zonder hulp van de overheid zouden zij dus niet werkelijk vrij zijn in hun keuzes. Je krijgt dan “anarchisme voor de rijken”, zoals dat heet. Maar in een volledig socialistische wereld wordt de overheid juist weer veel te machtig: zo machtig dat de succesvollere mensen daar machteloos tegenover staan, ook wel de “tirannie van de zwakken” genoemd. Een mix lijkt daarom het beste: een beetje kapitalisme en een beetje verzorgingsstaat. Precies zoals we in Nederland hebben.