Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers Nederland aan. Het Nederlandse leger verdedigt zich fel tegen het veel sterkere Duitse leger, maar heeft geen kans. En nadat Rotterdam gebombardeerd is, geeft Nederland zich over. De Duitsers zijn nu de baas in ons land. Maar voor de meeste mensen gaat het leven gewoon door. Vaders gaan weer aan het werk.
En kinderen gaan gewoon weer naar school. Zelfs de schoolreisjes gaan door. In december komt Sinterklaas. En als het mooi weer is in de zomer maakt iedereen plezier, alsof er niets aan de hand is, alsof er helemaal geen oorlog is. En de moffen — dat is een scheldnaam voor Duitsers - die vallen in het begin eigenlijk best wel mee. Ze gedragen zich als toeristen. Ze maken gezellige uitstapjes. Naar de bollen. En ook naar Marken. En onder grote belangstelling, vooral van meisjes stoeien ze gezellig met elkaar op het strand.
En als ze spullen kopen, in de winkels, dan betalen ze daar gewoon voor. Ze zijn dan wel de baas, maar ze gedragen zich best netjes. Tenminste in het begin. Maar al die Duitse soldaten die in Nederland zitten, hebben voedsel nodig, kleding, benzine. Dat pikken ze gewoon in. Daar kan je niks tegen doen.
Daardoor blijft er voor de Nederlanders nog maar weinig over. En wat overblijft moet zo eerlijk mogelijk worden verdeeld. Daarom kan iedereen bonnen kopen. Daarvoor kunnen de mensen brood, vlees en snoep krijgen. Zijn je bonnen op, dan heb je pech. En omdat er steeds minder te krijgen is, kun je zelfs met bonnen niet meer aan al je boodschappen komen. Daarom gaan mensen steeds vroeger in de rij staan, voordat alles op is.
Ook benzine is er nauwelijks meer. Slimmeriken verzinnen oplossingen. Zoals een auto die op hout rijdt. En wat denk je van deze auto. Hij loopt op gas. Dat wordt opgeslagen in een enorme ballon op het dak.
Maar het wordt steeds erger. En omdat de Duitsers ook het rubber inpikken, zijn er al snel geen fietsbanden meer en rijden de mensen op hun velgen. Hoe langer de oorlog duurt, hoe meer gebrek er aan alles ontstaat.