De gemiddelde Nederlander doet het bijna achttien keer per week; negen keer in de auto, acht keer lopend of met de fiets en de rest met het openbaar vervoer. Naar werk of naar vrienden: zich verplaatsen! Tot het begin van de twintigste eeuw zijn de meeste Nederlanders verre van mobiel. Reizen is duur en vaak gevaarlijk. De mensen die wel reizen doen dat vaak voor hun beroep; zoals handelsreizigers of circusartiesten. Maar als de fiets eenmaal wordt uitgevonden, verandert er een heleboel. We gaan terug naar het jaar 1867. Op de wereldtentoonstelling in Parijs is de eerste fiets een ware hit. Echt heel vlot gaat deze fiets nog niet. Maar dankzij tandwielen en kettingen gaat de fiets in de volgende jaren steeds sneller. En steeds meer mensen schaffen er een aan. Na verloop van tijd gaan de fietsfabrikanten op zoek naar manieren om de fiets te motoriseren. Ze leggen hiermee de basis voor de auto-industrie. Veel mensen zullen het niet meer weten maar autofabrikanten als Opel en Peugeot begonnen ooit als fietsfabriek. Rond de jaren dertig van de vorige eeuw ontstaat ook de ‘verkeerskunde’. Met modellen en berekeningen gaan wetenschappers het verkeer analyseren. Het is in deze periode dat er voor het eerst tellingen van het fietsverkeer worden gedaan. En wat blijkt: in de ochtend- en avonduren is het drukker. Het spitsuur is geboren! Twintig jaar later, in de jaren vijftig, is daar dan de eerste autofile. Door een stijging van de welvaart en doordat mensen uit steeds meer transportmiddelen kunnen kiezen, ontstaat er een ‘pendel’ naar de steden. Mobiliteit wordt steeds meer gezien als een logisch onderdeel van de moderne maatschappij. Eind jaren zeventig komt Geurt Hupkes met de Wet van Behoud van Reistijd en Verplaatsing. Hij ontdekt dat personen gemiddeld ongeveer zeventig minuten per dag besteden aan woon-werkverkeer. Deze wet ziet mobiliteit als een verband tussen de afstand, de snelheid van het vervoermiddel en de tijd. Vandaag de dag staat de wet ter discussie. Er is namelijk gebleken dat de gemiddelde reistijd per persoon langzaam oploopt. Mobiele telefoons, laptops en MP3-spelers vervagen de grens tussen reizen, werk en ontspanning. Er wordt nu dan ook wel gesproken over ‘virtuele mobiliteit’. Als we kijken naar de toekomst dan zal mobiliteit een mix blijven van verschillende vervoersmogelijkheden. Maar welke je dan kiest hangt af van tijd, kosten, communicatiemogelijkheden, milieu en gezondheid. En wie weet wat er nog voor technische snufjes bedacht worden.. Misschien kunnen we straks internetten op de fiets? Of handsfree typen in de auto..