Terwijl Nederland in de zestiende eeuw de Tachtigjarige Oorlog induikt, groeien de steden in het westen van de Lage Landen heel snel. Steden als Middelburg en Amsterdam dat hier aan het IJ ligt die hebben een hele goede watervoorziening. Zij profiteerden dan ook van de groeiende internationale handel over zee. In 1602 wordt de VOC opgericht en de rijkdom groeit. De handelssteden in het westen hebben hun goede infrastructuur te danken aan de kanalen die in de late middeleeuwen zijn gegraven voor de afwatering van de veengebieden. Amsterdam ontwikkelt zich als een machtige handelsmetropool en wordt één van de grootste steden van Europa. Het gebied ten noorden van de stad, de Zaanstreek, profiteert hiervan mee. Hier ontstaat een bloeiende industrie die materialen levert voor de scheepsbouw en de groeiende bevolking van voedsel voorziet. Op het hoogtepunt van de Gouden Eeuw staan hier wel zo'n 600 molens tegelijkertijd te draaien. Houtzaagmolens, oliemolens, korenmolens, specerijenmolens. Dat het goed gaat in de steden is wel te zien aan de monumentale huizen die er worden gebouwd. De Hollandse steden worden geregeerd door de koopmanselite die ook indirect het bestuur van het land domineren. Deze bestuurders die ontvluchten graag de drukke stad en ze bouwen buitenhuizen langs de Vecht of in het Gooi. Burgemeester Cornelis De Graaf laat bijvoorbeeld hier bij Baarn de hofstede aan Soestdijk bouwen. Een prachtig paleis dat later door de Oranjes zou worden gekocht.