Bij fitnessapparatuur worden krachten en bewegingen van het apparaat naar de mens en andersom overgebracht.
We hebben te maken met de zwaartekracht, de normaalkracht, dat is de kracht waarmee je het apparaat terugduwt, wrijving en spierkracht.
Als we een fitnessapparaat gebruiken combineren we twee mechanische systemen: het menselijk lichaam en het apparaat.
De meeste fitnessapparaten dienen om weerstand op te wekken die we dan met onze spieren moeten overwinnen.
Eén manier om weerstand te vergroten is de wrijving te laten toenemen. Denk maar aan het aantrekken van de remmen als je fietst.
Bij de roeimachine wordt weerstand opgewekt door schoepen. Die schoepen vangen lucht en die luchtweerstand remt af. Zo wordt het steeds zwaarder om te roeien.
De meeste apparaten voor gewichtstraining bestaan uit een systeem met katrollen, hefbomen en gewichten. Voor elke beweging of spiergroep is een ander apparaat.
Hier worden de armen getraind. De normaalkracht is even groot als de spierkracht.
Via katrollen wordt de zwaartekracht omgezet in normaalkracht. De spierkracht is gelijk aan de normaalkracht, die door het apparaat op de rug wordt uitgeoefend. En de rug duwt met een even grote spierkracht terug.
Bij de oefeningen verplaatsen we de gewichten. Meestal omhoog. Daarbij spelen de zwaartekracht en de spierkracht een rol.
Door het gewicht te verhogen, wordt de zwaartekracht groter, en moeten we dus meer spierkracht gebruiken.