Veel producten die wij in Nederland gebruiken, komen uit ontwikkelingslanden of zijn daar gemaakt. Je kopje thee zou wel eens uit Oeganda kunnen komen, die gouden oorbellen uit Tanzania en het rubber in je condooms uit Vietnam. En in je mobieltje zit bijvoorbeeld coltan, een grondstof die met name in Kongo en Oeganda gevonden wordt. Dit zijn belangrijke producten voor de wereld en toch zijn de landen waar ze vandaan komen, vaak arm. Dit heeft onder andere te maken met handel.
Tanzania heeft bijvoorbeeld veel katoen. Maar ook in de Verenigde Staten zijn grote katoenboeren. En deze laatste boeren krijgen elk jaar ongeveer 4 miljard dollar subsidie. Die subsidies zorgen ervoor dat deze katoenboeren goedkoop kunnen produceren. En zo zakt de prijs voor katoen, het afgelopen jaar met 10%. Zo houdt een katoenboer in Tanzania maar weinig van zijn katoenproductie over.
Een ander voorbeeld waar de handel invloed heeft op de rijkdom van een land, is koffie. Een pak gewone koffie kost in Nederland ongeveer anderhalve euro, daarvan gaat minder dan 10 eurocent, dus minder dan 5%, naar de boer. Dat komt door de overproductie van koffie, waar grote multinationals voor hebben gezorgd. Zo komt er steeds meer koffie op de wereldmarkt, waardoor de prijs daalt. Boeren in Oeganda verkopen hun koffie dus onder de kostprijs.
Een andere manier waarop de handel wordt gemanipuleerd, is de importbelasting. Zo moet een Vietnamese visser belasting betalen aan de Europese Unie, als hij zijn garnalen naar Europa wil exporteren. Zo kunnen garnalenvissers in Europa hun garnalen, die vaak duurder zijn, toch blijven verkopen. De eigen markt wordt beschermd en Vietnamese vissers blijven arm.
Allemaal voorbeelden van oneerlijke handel.