Een rups is de larve van een vlinder. Ze komen voor in allerlei vormen, maten en kleuren. De kleuren van een rups zijn meestal groen of bruin zodat ze niet opvallen tussen de planten. Andere rupsen zijn juist fel van kleur om vijanden af te schrikken of om aan te geven dat ze giftig zijn. Iedere vlindersoort heeft zijn eigen rups. Je kan dus aan de rups al zien, wat voor vlinder het later wordt.
De lichaam van een rups bestaat uit 3 delen: kop, borststuk en achterlijf. De ogen van de rups lijken aan de voorkant van zijn kop te zitten, maar dit zijn nep open. Zijn echte ogen zitten vlakbij de kaak. Hij heeft er wel zes paar, 12 ogen dus. De rups kan hier geen beelden mee zien zoals wij, maar wel verschillen in licht. Met zijn korte voelsprieten, kan de rups proeven en de juiste waardplant vinden.
Het borststuk bestaat uit 3 delen. Aan elke kant zitten een paar borstpoten. In totaal 6 poten dus. Bij de meeste rupsen zitten er aan de eerste 2 segmenten van het achterlijf geen poten. Daarna heb je segmenten met buikpoten. Deze buikpoten worden ook wel neppoten genoemd. Aan de buikpoten zitten kleine haakjes waarmee de rups zich kan vasthouden aan een takje of blaadjes. Na de buikpoten is er weer een rij segmenten zonder poten, tot het laatste segment. Hier zit een vreemde neppoot, de naschuiver. Deze poot gebruikt de rups om zich makkelijker voort te bewegen.
Rupsen halen geen adem door hun mond, maar via kleine openingetjes aan 2 kanten van hun lichaam. In het lichaam van de rups zit een netwerk van buisjes. Deze ademhalingsbuisjes zorgen ervoor dat de zuurstof naar de juiste plekken van het lichaam gebracht wordt. Een rups heeft geen botten in zijn lichaam. Zijn velletje is stevig genoeg om alles bij elkaar te houden. De buitenkant van de rups is helemaal bedekt met kleine haartjes, hiermee kan hij, net als met de voelsprieten voelen.