Dit blokje ijzer heeft een grotere dichtheid dan water. Het zinkt. Dit blokje hout heeft een kleinere dichtheid dan water. Dat blijft dus drijven. En dit blokje klei, heeft ook een grotere dichtheid dan water. Let op hoeveel het water stijgt.
Nu ga ik de vorm veranderen. Ik maak er een bootje van. Hij blijft drijven! Dezelfde hoeveelheid klei verplaatst als hij de vorm van een bootje heeft veel meer water dan het blokje. En dat is ook de truc om een zwaar schip te laten drijven: waterverplaatsing.
Nu ga ik moeren laden tot hij zinkt.
Ja, daar gaat hij! Er waren 14 moeren nodig en toen ging hij zinken. Nu ga ik precies hetzelfde nog een keer doen, maar dan in zout water. Een beetje zout erin. Een beetje veel! 7, 8, 15, 16, 17. Hij zinkt. Er zijn dus drie extra moeren nodig om hem in zout water te laten zinken. Omdat in zout water veel zout zit opgelost, heeft het een grotere dichtheid dan zoet water. Zout water heeft een dichtheid van 1,26 gram per kubieke centimeter. En zoet water van 1 gram per kubieke centimeter. Voorwerpen drijven beter in een vloeistof met een grotere dichtheid.