Een toverlantaarn is een apparaat waarmee doorzichtige afbeeldingen geprojecteerd kunnen worden. Het is eigenlijk de voorloper op de diaprojector. Christiaan Huygens wordt gezien als het brein achter de toverlantaarn. Hij ontwikkelt het apparaat rond 1650, maar hij schaamt zich voor zijn uitvinding en noemt het een niemendalletje. Zijn focus ligt namelijk op de serieuze wetenschap. Huygens ontwerp bestaat uit een behuizing met een tegen de achterwand een holle spiegel. Aan de voorkant zit een lens waarachter de glazen plaatjes met afbeeldingen kunnen worden geschoven. Tussen de spiegel en het plaatje staat een lichtbron. Het olielampje op de kaars die hiervoor werden gebruikt zouden later in de loop van de 19e eeuw vervangen worden door het gaslicht en uiteindelijk de gloeilamp. Maar het principe blijft hetzelfde. De spiegel richt het licht op het glazen plaatje, de lens zorgt voor projectie op een achterwand. Door de uitvinding van de toverlantaarn vindt John Henry Pepper, een Engelse hoogleraar in de scheikunde een projectietechniek uit waarmee hij geesten op het toneel kan laten verschijnen. Hij zet een stuk glas 45 graden gedraaid voor het publiek. Aan de zijkant van het toneel staat een acteur in het donker. Het publiek kan hem niet zien. Langzaam gaat er een fel licht aan dat schijnt op de acteur. Zijn weerspiegeling wordt doorzichtig geprojecteerd op het glas waardoor het net een geest lijkt. Als het licht langzaam uit gaat, verdwijnt hij weer. De techniek wordt nog steeds gebruikt en kennen wij nu als pepper's ghost.