In het najaar van 1944 vrezen de Duitsers voor een groot offensief van de geallieerden rondom de stad Arnhem. De bezetter roept de inwoners van Arnhem om de stad te verlaten.
Het is de grootste evacuatie uit de recente Nederlandse geschiedenis.
De Slag om Arnhem, die kennen de meeste mensen wel. Wat minder bekend is, is dat 250.000 inwoners van Arnhem en omstreken gedwongen werden om in het heetst van de strijd hun huis te verlaten. Nooit eerder slaan er zoveel mensen tegelijkertijd op de vlucht in Nederland. Aan de bevolking van Arnhem. Op bevel van de Duitse Wehrmacht moet de gehele bevolking van Arnhem evacueren. Te weten: Beneden de spoorlijn heden zondag. En boven de Spoorlaan. Uiterlijk maandagavond 25 september. Als evacuatie-richting wordt aanbevolen richting Apeldoorn en richting Ede. In 1944 vecht het geallieerde leger zich door Frankrijk en België heen. In september staan ze voor de Nederlandse grens. Parachutisten worden ver in bezet gebied gedropt. Zij moeten de bruggen over de Maas, de Waal en de Nederrijn veroveren. Arnhemmers staan op de daken uit de ramen te kijken en denken Yes, de bevrijding is nabij. Maar tegelijkertijd zijn er bombardementen in de stad op Duitse doelen. Dus de vreugde slaat om. Ze moeten de kelder in. En daar blijven ze vervolgens een week lang zitten omdat een week lang Arnhem onder vuur ligt. De bewoners aan de invalsroute, de westelijke invalsroute, die vluchtten eigenlijk al meteen, want die denken van nou dit, dit gaat niks worden. Het slaat om. De vreugde slaat om. Ze zien de Engelsen komen en denken Oh yes, we worden bevrijd. Maar even later zien ze de Duitsers komen en zien ze de Engelsen teruglopen. En dan denken ze: oh, dit gaat toch niet zo lekker als wij verwacht hadden. De Slag om Arnhem voor de Arnhemmers is afgelopen op het moment dat ze moeten evacueren. En dat is 24 of 25 september. Nou, het besluit was om dus Arnhem te laten evacueren. De Duitsers die verwachtten dus een groot offensief die eigenlijk helemaal niet gekomen is. Iedereen moet weg. Maar dat wisselde ontzettend, want 's morgens zijn mijn vader en 's middags zei hij oh nee, toch niet en 's avonds weer wel. Maar toen was het zondag en het regende heel erg, dus zegt die we moeten een paar dagen weg en toen begon mijn moeder spulletjes te pakken en toen zijn we inderdaad vertrokken. En wat doet mijn moeder? Die pakt een tijk. Een tijk was een omhulsel van een matras en die werd vroeger met strozakken gevuld. Die nam ze mee, want wat deed ze? Ze deed de lakens slopen. Een verlovingscadeau, een koffiemolentje. Ze nam alles mee. Toen zei mijn vader: neem toch niet zoveel mee. Het is maar voor een paar dagen. Toen zei ze nee, ik neem alles mee. Dus die werd nog boos ook. Nou toen heeft mijn vader die zak tussen het frame van de fiets kunnen douwen en daar was het dan. Het transportmiddel dat we dan meenamen. Nou, toen was het de straat uit. Via Sonsbeeksingel naar de Apeldoornseweg en daar liep die stoet al. Sommige kinderen liepen als Michelin mannetjes in de stoet, want die hadden vijf paar kleren aan en een kaartje om hun nek. Wie ze waren en bij wie ze hoorden. Ze werden tegemoet gekomen bij Beekbergen, ongeveer halverwege, door mensen uit Apeldoorn die kinderen op de fiets meenamen. Of boeren uit de omgeving die ze op wagens laadden zodat ze in ieder geval verder konden, want mensen waren bekaf. Sommigen lieten zich onderweg gewoon in de heide vallen van laat mij maar liggen, ik kan niet meer. En daar hadden we toch wel spoortjes bloed wat daar lag, waar we doorheen liepen. En als je aan de rechterkant in de berm. Daar zagen we dan de mensen liggen die geraakt waren en geschreeuw en gekerm. Ik had nog nooit een dode gezien, dus het was een heel angstig gevoel dat je kreeg. Een beetje paniekerig, maar de komen moest wel doorlopen. Honderdduizenden mensen zijn in de herfst van 1944 op drift. Ze worden een dag, een paar dagen, een week bij mensen opgevangen. Maar vaak moeten ze dan weer verder op zoek naar nieuw onderdak. Zo ook de familie van Klazien. Ik herinner me nog dat ik dacht nou na een uurtje lopen. Uren gelopen in de stromende regen en toen kregen we het koud en honger en dorst. Het was niet leuk meer. Nou dat was echt afzien. Zo klein als je was. Ik. Je begreep het ook niet. Waarom moet je nou weg als alles goed is? Ergste stuk van onze reis. Het lopen had ons al veel energie gekost, maar toen kwam er nog bij dat we dus ternauwernood eten kregen. Mijn vader werkte bij die boer op de boerderij en mijn moeder. Die deed het huishouden. Maar wat eten betreft, de aardappelen schillen kreeg mijn moeder. Die kon ze dan wel koken en de botten van het vlees, dan kon ze nog wat soep van maken. En heel soms, als de boerin een goede bui had, dan bakte ze het spek uit. Dan krijg je zo'n wittige witte spul en dat vond ik heerlijk. Ik weet dat ik al mijn boterhammen wel met dat witte spul erop wilde hebben als uitgebakken spek. Ze had soms van die lekkere donkere randjes aan. Dat vond ik wel lekker. En heel soms kregen we nog wel een kapje van een ei. Nou, dat was dan een feestdag, vond ik. En dan hadden we toch wel spoortjes bloed wat er lag, waar we doorheen liepen. En aan de rechterkant in de berm, daar zagen we dan de mensen liggen die geraakt waren.En geschreeuw en gekerm. Ik had nog nooit een dooie gezien. Dus het was een heel angstig gevoel, wat je kreeg. Beetje paniekerig. Want de colonne moest we doorlopen. Honderdduizenden mensen zijn in de herfst van 1944 op drift. Ze worden een dag... een paar dagen... een week bij mensen opgevangen. Maar vaak moeten ze dan weer verder. Op zoek naar nieuw onderdak. Zo ook de familie van Klazien. Ik herinner me nog... ik dacht nou ja een uurtje lopen. Uren gelopen in de stromende regen. En toen kregen we het koud. En honger. En dorst. Nee dat was niet leuk meer. Nee. Dat was echt afzien. Zo klein als je was en je begreep het ook niet. Waarom moet je nou weg als alles goed is? Het lopen had ons al veel energie gekost, maar toen kwam er nog bij dat we dus ternauwernood eten kregen. Mijn vader werkte bij die boer. Op de boerderij. En mijn moeder deed het huishouden. Maar wat het eten betreft: de aardappelschillen die kreeg mijn moeder. Die kon ze dan koken. En van de botten van het vlees kon ze dan soep maken. En heel soms, als de boerin een goede bui had... dan bakte ze het spek uit en dan kreeg je dat wittige spul en dat vond ik heerlijk. Ik weet dat ik al mijn boterhammen wel met dat witte spul erop wilde hebben. En dat uitgebakken spek: daar zaten soms van die donkere randjes aan. Dat vond ik wel lekker. En heel soms kregen we nog wel een kapje van een ei. Nou dat was dan een feestdag voor ons. Toen kwam de lente natuurlijk. Mijn moeder voelde zich geroepen om iets te gaan doen, want de voeding was schaars. Ik was de oudste, maar ik voelde me toch wel een beetje dat ik ook iets moest gaan doen. En toen zijn mijn moeder en ik de boer opgegaan. Schooien om een paar aardappels. En er waren ook goeie boeren bij die bijvoorbeeld soep maakten. En dan zagen we in de ooghoeken een schuurtje waar aardappels lagen. En dan 's avonds ging ik daar aardappels jatten. En dan heb je nog eens iets. Mijn oom die lette dan op. En dan zei hij: ga er maar naartoe, ik let wel op. In het voorjaar van 1945 is het dan eindelijk zo ver. Geallieerde soldaten verdrijven de bezetter uit Nederland. Arnhem is 14 april al bevrijd. Er is van Arnhem eigenlijk bijna niks meer over. De huizen liggen compleet in puin. Er zijn 3000 panden gewoon compleet vernietigd. Er zijn 1050 panden zwaar beschadigd, 23.000 panden licht beschadigd. Door alle bombardementen zijn alle ruiten gesprongen. Overal ligt steen en puin en zo komen mensen terug. Wij treffen dus ons huis heel vies kapot aan. Ramen eruit, vloerbedekking eruit getrokken, gordijnen kapot half van de rails. Uiteindelijk waren we dan bij het huisje. Mn vader stond daar op te wachten. Ja, wat we aantroffen: een ingetrapte deur. Er zat een gat in het dak waar de granaten in waren gevlogen. Dus we gaan het huisje in en dan kom je in de kamer en die was helemaal leeg, totaal leeggeroofd, geplunderd. Potten en pannen uit de keuken. Alles was weg. Ze hadden zelfs de vloer opengebroken. Kennelijk hebben ze gedacht dat er ook nog wat onder de vloer zou zitten. Het had een verschrikkelijk aanzien. En daar staan we met z'n drieën. Dan hou je toch niet meer droog? Ik denk dat de volwassenen stonden op. Vooruitkijken, niet terugblikken. Als je terugblikt en verdriet kreeg, dan hadden de Duitsers alsnog gewonnen. Dus je moest vooruitkijken. Je moest opbouwen. Je moest weer aan het werk. Je moest je gezin weer huisvesten... je moest door. Nog steeds heb ik de angst dat ze me alles af zullen nemen. Dat is iets... ze hebben zoveel van me gepakt en dan denk ik ook van waarom? Die angst blijf ik houden en de angst dat mensen me ontnomen zullen worden. Angst voor kinderen die de oorlog in moeten. Dus dat Oekraïne, dat heeft weer alles opgerakeld. Herinneringsbeelden die ik dan toch als kind gezien heb. Die komen zo. Je ziet ze, ik voel ze.